Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. (Romeinen 3:25) Lees verder Exodus 25:17—22.
God heeft Christus openlijk aangewezen als middel tot verzoening. Het Griekse woord is hilasterion, vertaald is dat verzoendeksel of bedekking. God vraagt aan de zondaar, “Wil je Mij ontmoeten? Wil je niet langer Mijn vijand zijn? Wil je Mij je verdriet vertellen? Wil je Mijn zegen ontvangen? Wil je vriendschap tussen je Schepper en je ziel? Ik heb Christus openlijk aangewezen als middel tot verzoening. Door Christus kunnen wij elkaar ontmoeten.” Het woord kan ook bedekking betekenen, zoals het verzoendeksel de stenen tafelen van de wet bedekten. Ze bedekten dat wat de oorzaak was van Gods toorn omdat we Zijn geboden hebben gebroken. Dan vraagt God dit, “Wil je iets wat je zonden bedekt? Iets wat je zonden bedekt voor Mij, je God, zodat ik niet meer boos op je hoef te zijn? Iets wat je zonden bedekt voor jezelf zodat je niet meer buitengewoon bang wordt en beeft als je tot Mij komt zoals je deed toen het donderde en bliksemde op de Sinaï? Wil je een plek waar je al je zonden en ongerechtigheid weg kan doen? Ik geef je die bedekking in Mijn bloedende Zoon. Vertrouw op Zijn bloed en je zonden zijn bedekt voor Mijn ogen en ze zullen ook bedekt zijn voor je eigen ogen. Gerechtvaardigd door het geloof zul je vrede hebben met God door Jezus Christus, je Heere.” O, ik hoop dat we genade krijgen om dat wat God aangewezen heeft, aan te nemen! Een Roomse priester wijst iets aan, ons Roomse hart wijst iets aan, maar God wijst Zijn Zoon aan. De prediker van wijst een leerstuk aan. De prediker van de bevinding wijst de ervaring van een gevoel aan. De prediker van de praktijk wijst meestal een poging aan, maar God wijst Zijn Zoon aan. “In Hem zal Ik je ontmoeten.”
Ter overdenking
Christus is de enige verzoening die God in Zijn genade zal aannemen als bedekking van onze zonden (Romeinen 3:25; Hebreeën 2:17; 1 Johannes 2:2; 4:10). Heb jij Hem ook aangenomen? Of probeer je nog steeds eigen zaakjes op te knappen (Genesis 3:7—9).
Preek 373, Goede Vrijdag 1861