… en Ik zal met u zijn. Genesis 31:3
Er is een nacht geweest waarin Jakob heeft geworsteld. In een krachtig gebed kon hij naderen tot God; zijn vrees maakte dat hij radelozer werd, en meer ging aandringen. ‘Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.’ Al moest hij sterker aandringen, toch was dat niet omdat God tégen hem was, maar omdat God mét hem was. Wie kan aandringen in het gebed, bewijst dat God met hem is en hem kracht geeft zo te smeken. Zijn worstelingen eindigden in zijn overwinning. Op die dag is Jakob zonder twijfel ook erg gedeprimeerd geweest, omdat hij terugdacht aan zijn zonde. Hij wist dat hij Ezau slecht had behandeld en hem de zegen had ontstolen. Maar toch kwam hij met een berouwvol hart om zich aan zijn broer over te geven, en te doen wat hij kon om hem tevreden te stellen. Daarom was God met hem. O geliefd kind van God, op de dag dat u zich uw overtredingen herinnert, en uw hart bezwaard is, denk dan niet dat de Heere u heeft verlaten. Het is er één blijk van dat Hij met u is, wanneer Hij maakt dat u uw zonde belijdt en u zich voor Hem vernedert. Blijf in Hem geloven, blijf luisteren naar Zijn Woord, en u zult moeten zeggen: Hij was met mij in de weg die ik ging. We zien dat Jakob aan het eind van zijn leven heerlijker dan daarvoor belijdt dat Gods aangezicht met hem was geweest. We lezen in hoofdstuk 48 vers 15 en 16: ‘En hij zegende Jozef en zeide: De God voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izak gewandeld hebben, die God Die mij gevoed heeft, van dat ik was tot op deze dag, die Engel Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongens.’ Daar staat zijn laatste getuigenis over de trouw van God.