De engelen kennen de hemelse blijdschap; daarom verheugen zij zich over één zondaar, die zich bekeert. Wij spreken van paarlen poorten en straten van goud, van witte klederen en gouden harpen en kronen van diamant, maar als een engel uit de hemel tot ons kon spreken, zou hij glimlachen en zeggen: ”Al deze mooie dingen zijn slechts kindervoorstellingen, u bent zelf nog kinderen en kunt de grootheid van de eeuwige zaligheid niet begrijpen, daarom heeft God u een spelboek, een alfabet gegeven, waaruit u kunt beginnen te leren wat de hemel is; want u weet niet wat ”de hemel” betekent. Nooit, o sterveling, heeft uw oog zijn pracht aanschouwd of is uw oor verrukt door zijn melodieën, nooit heeft uw hart zijn onvergelijkelijke vreugde gevoeld. Werkelijk, wij kunnen er over spreken en denken en gissen en dromen, maar nooit kunnen wij de oneindige zaligheid weten van de hemel, die God Zijn kinderen bereid heeft. De engelen kennen Zijn heerlijkheid, van daar hun blijdschap over de berouwhebbende zondaar, die zo erfgenaam wordt van zo’n erfenis.