Een preek uitgesproken op zondagavond 7 juni 1885, door C.H. Spurgeon, in The Metropolitan Tabernacle Newington.
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Johannes 3:16
Onlangs was ik heel verrast toen ik nakeek over welke teksten ik tot nu toe gepreekt heb. Daar kwam ik dit vers namelijk niet in tegen. Dat is des te opmerkelijker, omdat ik oprecht kan zeggen dat het centraal staat in de kern van mijn bediening en in alles wat ik heb geschreven. Het is altijd mijn enige bezigheid om de liefde van God voor mensen in Christus Jezus uiteen te zetten. Ik hoorde pas over een oudere predikant van wie gezegd werd: ‘Wat zijn tekst ook is, hij spreekt altijd over God als liefde en over Christus als verzoening voor de zonde.’ Ik hoop dat dit ook van mij gezegd kan worden. Het is het verlangen van mijn hart om als met trompetgeschal het goede nieuws te laten horen: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’
We staan op het punt elkaar te ontmoeten aan het Heilig Avondmaal en ik kan vanuit deze tekst niet anders verkondigen dan een eenvoudige preek over het Evangelie. Kunt u een betere voorbereiding op het Avondmaal bedenken? We hebben gemeenschap met God en met elkaar op grond van de oneindige liefde van God die geopenbaard is in Jezus Christus, onze Heere. Het Evangelie is het schone, witte laken waarmee de Avondmaalstafel gedekt is. De hogere waarheden, die behoren bij een meer verlichte ervaring, helpen ons in onze heilige gemeenschap. Hetzelfde geldt voor de rijkere waarheden die ons vertellen van die gemeenschap van het hogere leven. Maar ik ben ervan overtuigd dat dit niet minder waar is voor deze fundamentele basiswaarheden van het Evangelie, die het middel waren waardoor wij voor het eerst het Koninkrijk van God binnengingen. Kinderen en volwassenen in Christus worden hier door hetzelfde voedsel gevoed. Kom, oudere gelovigen, word opnieuw als kinderen!
U die uw Heere al lange tijd kent, sla uw eerste spellingsboek weer eens open. Herhaal het ABC dat God deze wereld alzó lief had, dat Hij Zijn Zoon gaf om te sterven, zodat de mens kan leven door Hem. Ik roep u niet terug naar de basisschool omdat u het vergeten bent, maar omdat het goed is het geheugen op te frissen. En het is een zegen om opnieuw jong te zijn. Het Engelse leesplankje dat men vroeger de ‘Christ-cross row’ noemde, bevatte niet meer dan de letters van het alfabet. En toch zijn alle boeken in die taal geschreven met behulp van die ene rij letters. Daarom neem ik u mee terug naar het kruis en naar Hem Die daar Zijn bloed gestort heeft. Voor ons allemaal is het goed om van tijd tot tijd terug te gaan naar het begin en ons ervan te verzekeren dat wij op de eeuwige weg zijn. Onze eerste liefde zal hoogstwaarschijnlijk blijven bestaan als we steeds opnieuw beginnen waar God met ons begonnen is en waar wij ons voor het eerst aan Hem overgaven.
Het is goed om steeds opnieuw tot Hem te komen op dezelfde manier als toen: hulpeloos, behoeftig, zwaar beladen. We stonden huilend bij het kruis en legden onze last aan Zijn doorboorde voeten neer. Daar leerden we te kijken, te leven en lief te hebben. En daar zullen we die les steeds weer herhalen, totdat we hem in de eeuwigheid volmaakt beheersen. Vanavond moeten we spreken over de liefde van God: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad.’ Die liefde van God is iets zeer bijzonders, vooral omdat ze uitgaat naar een verloren, gevallen en schuldige wereld. Wat was er in de wereld dat God lief zou hebben? In haarzelf helemaal niets. Geen geurige bloem groeide in die dorre woestijn. Doornen en distels bedekten het woeste land: vijandschap tegen Hem, haat tegen Zijn waarheid, het afwijken van Zijn wet, opstand tegen Zijn geboden.
Er bloeide niets begerenswaardigs. En toch, ‘alzo lief heeft God de wereld gehad’, zegt de tekst. ‘Alzo lief’ dat zelfs de schrijver van het boek Johannes ons niet zeggen kan hoeveel dat is. Zo overvloedig, zo goddelijk had Hij haar lief dat Hij Zijn Zoon gaf, Zijn enige Zoon, om de wereld te verlossen van het verderf en uit haar een volk te verzamelen tot Zijn lof en prijs. Waar kwam die liefde vandaan? Niet van iets buiten God. Gods liefde komt uit Hemzelf voort. Hij heeft lief, omdat dat uit Zijn wezen voortkomt. ‘God is liefde.’ Zoals ik al zei, was niets op deze aarde ooit in staat Zijn liefde te verdienen. Er was wel veel dat Zijn ongenoegen wekte. De stroom van Zijn liefde ontspringt vanuit de onkenbare bron in het eeuwige, goddelijk Wezen. Deze heeft niets te maken met een rivier of regenbui op aarde. Deze stroom ontspringt onder de eeuwige troon en wordt voortdurend gevoed door de bronnen van Gods oneindigheid. God had lief omdat Hij wilde liefhebben.
Als we vragen waarom de Heere deze of die mens liefheeft, komen we uit bij het antwoord dat de Zaligmaker gaf: ‘Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U’ (Matt. 11:26). Er is zo’n liefde in Gods Wezen dat Hij haar als ’t ware wel móest laten stromen naar de wereld die vanwege haar eigen moedwillige zonde verloren gaat. En toen ze stroomde, was deze rivier zo diep, zo breed, zo sterk dat zelfs de Schrift ons de maat ervan niet geven kan. De Heilige Geest gaf ons het kleine, maar geweldige woordje ‘alzo’. Hij laat de poging om Gods liefde te meten aan ons, naarmate we meer en meer van die goddelijke liefde opmerken. Er vond een gebeurtenis plaats die de grote God aanleiding gaf om Zijn onschatbare liefde te tonen. Verdrietig genoeg sloeg de wereld een dwaalspoor in. Ze verloor zichzelf, ze werd berecht en veroordeeld. Vanwege haar overtredingen werd de wereld overgegeven aan het verderf.
Er was redding nodig. Adams val en de ondergang van de mens boden God alle gelegenheid om Zijn almachtige liefde te tonen. Midden in de ruïnes van de mensheid kon Jehova Zijn grote liefde voor mensen laten zien. Het kompas van Zijn liefde wees naar niets minder dan de wereld. Het doel ervan was niets minder dan mensen te redden van de ondergang. En het leidde ertoe dat Hij een losprijs voor hen vond; niets minder dan dat! Het uiteindelijke doel van Zijn liefde was zowel negatief als positief. Hij wilde dat mensen die in Jezus geloven, niet verloren gaan, maar eeuwig leven hebben. De hopeloze toestand van de mens bood God de gelegenheid om Zijn reddingsplan te openbaren. Dit plan kon alleen Hij maar ontwerpen en uitvoeren. De Heere vond een middel om Zijn oneindige liefde te tonen aan schuldige mensen: namelijk Zijn genadig plan en het grote geschenk dat nodig was om dit plan uit te voeren. Als er geen zondeval had plaatsgevonden en er geen verderf zou zijn, had God ons Zijn liefde wellicht kunnen tonen zoals Hij haar aan de reine, volmaakte geesten rondom Zijn troon laat zien.
Maar dan Hij had Hij Zijn liefde nooit in dezelfde omvang kunnen openbaren als Hij nu doet. In de gave van Zijn eniggeboren Zoon schenkt God ons Zijn liefde, daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaren waren. Op de gezette tijd stierf Hij voor goddelozen. De zwarte achtergrond van de zonde doet het heldere licht van de liefde te meer oplichten. Als de bliksem de naam van de Heere met vlammende vinger aan de zwarte stormlucht schrijft, kan het niet anders of we zien dat. Als liefde het kruis inplant in onze zondeschuld, moeten zelfs blinde ogen zien dat ‘hierin liefde is’ (1 Joh. 4:10). Op wel duizend manieren zou ik mijn tekst vanavond kunnen behandelen. Maar omwille van de eenvoud en om vast te houden aan mijn grote doel, het verkondigen van de liefde van God, wil ik op vijf manieren laten zien hoe groot deze liefde is. Het eerste waar we op letten, is de gave.
1. De Goddelijke gave.
‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Iemand die veel liefheeft, geeft ook veel. Doorgaans kan liefde afgemeten worden aan iemands zelfverloochening en aan de offers die hij brengt. Liefde die niets spaart, maar zichzelf geheel geeft voor de ander, mag werkelijk liefde heten. Weinig liefde vergeet water voor de voeten te brengen, maar grote liefde breekt de albasten fles om haar kostelijke olie uit te gieten. Bedenk nu eens welke gave God gaf. Ik moet zoeken naar woorden om die onschatbare liefde ten volle te beschrijven. En dat zal me niet eens lukken, want dan streef ik naar het onmogelijke. Ik nodig u enkel uit om te denken aan die heilige Persoon Die de grote Vader gaf om de mensen Zijn liefde te tonen. Het was Zijn eniggeboren, Zijn geliefde Zoon, in Wie Hij Zijn welbehagen had. Niemand van ons had ooit zo’n zoon om weg te schenken.
Wij hebben mensenzonen; dit was de Zoon van God. De Vader gaf een deel van Zichzelf, Iemand die één met Hem was. Toen Hij Zijn Zoon gaf, gaf Hij God Zelf, want in Zijn eeuwige natuur is de Zoon niemand anders dan God Zelf. Toen God zo God aan ons gaf, gaf Hij Zichzelf. Wat zou Hij nog meer kunnen geven? God gaf alles: Hij gaf Zichzelf. Wie kan Zijn liefde op waarde schatten? Vaders, denk eens aan uw liefde voor uw zoons. Zou u hen voor uw vijand in de dood overgeven? U die maar één zoon hebt, is uw hart niet sterk verbonden aan uw enige, uw eerstgeborene? Er was geen duidelijker bewijs van Abrahams liefde tot God, dan in het feit hij Hem Izak niet onthield. Hij gaf zijn enige zoon, Izak, van wie hij zielsveel hield. Er kan zeker geen duidelijkere manier zijn waarop de Eeuwige Vader ons Zijn liefde kan tonen dan door Zijn eniggeboren Zoon voor ons tot in de dood te geven.
Geen enkel levend wezen zal zijn nakomelingen graag verliezen. Een man heeft diep verdriet wanneer zijn zoon sterft. Zou dat bij de Heere niet nog veel sterker zijn? Vaak is het volgende verhaal verteld over de liefde van ouders voor hun kinderen tijdens een hongersnood in het Oosten. Een vader en moeder hadden geen voedsel meer en de enige mogelijkheid om het gezin in leven te houden, was een kind te verkopen als slaaf. Dat overwogen ze dus. De kwellende honger werd ondraaglijk en de smeekbeden van hun kinderen om brood sneed zo door hun ziel, dat ze er wel over móesten nadenken om één van hun kinderen te verkopen om het leven van de anderen te redden. Ze hadden vier zoons. Welk van hen zouden ze verkopen? Niet de oudste; hoe konden ze hun eerstgeborene afstaan? De tweede leek zoveel op zijn vader dat je het verschil amper kon zien en de moeder zei dat ze van hém nooit afscheid zou nemen.
De derde leek zoveel op zijn moeder, dat de vader liever stierf dan dat hij zijn geliefde jongen als slaaf verkocht. En de vierde was hun jongste, hun Benjamin, hun lieveling; ook van hem konden ze onmogelijk afscheid nemen. Ze besloten dat ze beter met elkaar konden sterven, dan dat ze een van hen vrijwillig zouden afstaan. Voelt u niet met hen mee? Dat doet u, ik zie het. Maar God hield zoveel van ons schijnbaar meer dan van Zijn enige Zoon, om het in krachtige taal te zeggen dat Hij Hem niet spaarde om zo ons te kunnen behouden. Hij liet Zijn Zoon sterven onder mensen, opdat zij niet verloren zouden gaan, maar opdat ieder die in Hem gelooft, eeuwig leven zou hebben! Als u de liefde van God in dit alles wilt opmerken, moet u erop letten hoe Hij Zijn Zoon gaf. Hij gaf Hem niet, zoals u zou kunnen doen, voor een bepaalde bezigheid, zodat u nog steeds van het gezelschap van uw zoon zou kunnen genieten. God gaf Zijn Zoon in ballingschap onder de mensen.
Hij gaf Hem een volkomen mensheid en stuurde Hem naar een aardse kribbe. Als kindje sliep Hij op de plek waar runderen met horens aten! De Heere God zond de Erfgenaam van alle dingen om te zwoegen in een timmermanszaak; om spijkers, houtschaaf en zaag te hanteren. Hij zond Hem te midden van Schriftgeleerden en Farizeeërs die Hem listig in de gaten hielden en beschimpten. Hij zond Hem naar een leven met honger en dorst, naar zo’n diepe armoede dat Hij niets had om het hoofd op neer te leggen. Hij gaf Hem over aan geseling en aan de doornenkroon. Hij moest Zijn rug bieden aan degenen die Hem sloegen en Zijn wangen aan hen die Hem de baard uitplukten. Ten slotte gaf Hij Hem over aan de dood – de dood van een misdadiger, de dood aan het kruis. Kijk eens naar dat kruis en naar de zielennood van Hem Die daaraan hangt! Zie hoe de Vader Hem overgeeft en Zichzelf voor Hem verbergt, alsof Hij een vreemde voor Hem is! ‘Lama sabachtani?’
Die woorden vertellen ons dat God Zijn Zoon volledig overgaf om de zielen van zondaren vrij te kopen. Hij gaf Hem om een vloek te worden in onze plaats. Hij gaf Hem opdat Hij zou sterven, de Rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen (1 Petr. 3:18). Beste vaders, ik kan het begrijpen als u uw kinderen in dienst van de koningin geeft om naar India te gaan. Ik begrijp het als u hen afstaat om met de boodschap van de Heere Jezus naar Kameroen of Congo te reizen. Ik snap het als u hen zelfs naar een land met gevaarlijke ziekten laat vertrekken, want als ze daar sterven, is dat een eervolle dood. Maar kunt u zich ook voorstellen dat u hen ervoor overhebt om als een misdadiger te sterven, aan de galg, in de handen van de mensen die zij juist wilden zegenen? Met een naakt lichaam en verlaten van geest? Is u dat niet teveel? Zou u niet uitschreeuwen: ‘Ik kan mijn kind niet afstaan voor zulke ellendelingen!
Waarom zou hij zo’n gruwelijke dood moeten ondergaan in de handen van zulke wreedaards die hun handen wassen in het bloed van hun beste vriend?’ Bedenk dat de Heere Jezus een dood stierf die door Zijn volksgenoten als vervloekt werd beschouwd. Voor de Romeinen was het de dood voor een veroordeelde slaaf. Een zeer pijnlijke, uitermate oneervolle en schandelijke wijze van sterven. ‘Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren’ (Rom. 5:8). Wat een onbevattelijke liefde, dat Jezus Christus moest sterven! Voordat we naar een volgend punt gaan, staan we nog stil bij het moment waarop God Zijn Zoon gaf. Want ook daarin zien we Zijn liefde. ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Wanneer deed Hij dat? In Zijn eeuwig welbehagen deed Hij dit al voor de grondlegging van de wereld.
De woorden ‘dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft’ verwijzen niet alleen naar de dood van Christus. Want Christus was nog niet gestorven tijdens de gebeurtenissen van Johannes 3. Onze Heere had juist met Nicodemus gesproken en dat gesprek vond plaats aan het begin van Zijn bediening. Christus was altijd al de Gave van God. De belofte van Jezus’ komst werd gegeven in de hof van Eden, vrijwel meteen na Adams val. Op dezelfde plek waar onze ondergang een feit werd, schonk God een Verlosser. Zijn hiel zou verbrijzeld worden, maar Zelf zou Hij de kop van de slang onder Zijn voet verpletteren. Door de eeuwen heen bleef de grote Vader achter Zijn gave staan. Hij zag Zijn Eniggeborene als de hoop voor de mensen, als de erfenis voor het uitverkoren zaad, dat in Hem alle dingen bezitten zou.
Elk offer was een hernieuwing van Gods genadegift, een verzekering dat Hij dat geschenk gegeven had en daar nooit op terug zou komen. De oudtestamentische wetgeving met al haar typen liet zien dat de Heere in de volheid van de tijd daadwerkelijk Zijn Zoon geven zou om geboren te worden uit een vrouw, om de ongerechtigheden van Zijn volk te dragen en om in hun plaats de dood te sterven. Ik heb diepe bewondering voor de volharding van deze liefde. Het kan zijn dat een man op een moment van bewogenheid een zeer grote daad van barmhartigheid verricht, terwijl het ondraaglijk geweest zou zijn om jarenlang naar die daad toe te leven. Als de Heere op een bepaald moment die lieve jongen daar van zijn moeder zou wegnemen, zou zij de slag met een zeker geduld kunnen dragen, al zou het haar tere hart erg terneerdrukken. Maar stel dat ze van tevoren geïnformeerd werd over de dag dat haar kind sterven zou.
Zou ze hem niet jaar na jaar als een dode bezien? Zou dit geen schaduw werpen over ieder uur van haar leven? Stel dat ze zou weten dat haar kind aan een hout gehangen zou worden om daar als een veroordeelde te sterven; zou dat haar bestaan niet bitter maken? Als ze zich aan zo’n beproeving zou kunnen onttrekken, zou ze dat dan niet doen? Ongetwijfeld! Maar de Heere God spaarde Zijn Zoon niet. Hij gaf Hem vrijwillig voor ons over en dat voornemen leefde al eeuwenlang in Zijn hart. Hierin is liefde; liefde die vele wateren niet kunnen uitblussen, eeuwige liefde, onbegrijpelijke liefde, oneindige liefde! Dit goddelijke geschenk verwijst dus niet alleen naar het sterven van onze Heere, maar ook naar de eeuwen daarvoor én daarna. God had de wereld alzo lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf – en nog steeds geeft – opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft!
De Heere geeft ook deze avond Christus weg. O, dat duizenden van u deze onuitsprekelijke gave zouden aannemen! Is er iemand die weigert? Deze goede gave, dit volmaakte geschenk – kunt u het afwijzen? O, dat u geloof mag hebben om Jezus vast te grijpen, want dan zal Hij de uwe zijn. Hij is Gods vrije gave voor ieder die Hem met lege handen ontvangt; een rijke Christus voor arme zondaren. Als u uw lege hand maar naar Hem kunt uitstrekken, zal de Heere u op dit moment Christus geven. Niets is vrijer dan een gift. Niets is meer waard dan een geschenk uit de hand van God. Dit geschenk is nog net zo vol kracht als het altijd was. De bron is eeuwig, maar het water dat eruit voortkomt is nog net zo vers als op de eerste dag.
Deze gift kan nooit uitgeput raken. ‘Dierbaar stervend Lam, Uw kostbare bloed zal nooit zijn kracht verliezen, tot heel de vrijgekochte kerk van God gered is om nooit meer te zondigen!’ Zie dan de grote liefde van God; Hij gaf Zijn Zoon van oude tijden af en heeft dat geschenk nooit ingetrokken. Hij blijft erachter staan en geeft Zijn geliefde Zoon nog steeds aan iedereen die Hem ontvangen wil. Vanuit de rijkdom van Zijn genade heeft Hij de Heere Jezus Christus gegeven, geeft Hij Hem nu en zal Hij Hem en mét Hem alle onbetaalbare geschenken die Hij verworven heeft – geven aan alle behoeftige zondaren die eenvoudig op Hem vertrouwen. Vanuit deze eerste overweging roep ik u op de liefde van God te bewonderen vanwege de bovennatuurlijke grootheid van Zijn geschenk aan de wereld, de gave van Zijn eniggeboren Zoon!
2. Het Goddelijke heilsplan.
Bedenk nu ten tweede, en ik mag wel zeggen: met evenveel bewondering, Gods liefde in Zijn heilsplan. Hij verwoordde deze liefde als volgt: ‘opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ De weg ter zaligheid is uitermate eenvoudig te begrijpen en buitengewoon gemakkelijk in praktijk te brengen, zodra ons hart gewillig en gehoorzaam gemaakt is. Het genadeverbond verschilt van het werkverbond als dag en nacht. Er staat niet dat God Zijn Zoon geeft aan iedereen die de wet onderhoudt. Want daar zijn wij niet toe in staat, dus dan zou Zijn geschenk voor niemand van ons beschikbaar zijn. Er staat ook niet dat Zijn geschenk wordt geschonken aan allen die vreselijke wanhoop en bittere wroeging ervaren. Want velen voelen dat niet, hoewel ze toch bij Gods volk horen. Nee, de grote God geeft Zijn Zoon opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat.
Geloof, hoe zwak het ook is, redt de ziel. Vertrouwen op Christus is de zekere weg naar eeuwige gelukzaligheid. Wat betekent het om in Jezus te geloven? Dit: uzelf aan Hem toevertrouwen. Als uw hart er klaar voor is, vertrouw ik erop dat u nu in Jezus zult geloven, ook al geloofde u nooit eerder in Hem. O, Heilige Geest, wil dat genadig zo maken! Wat betekent het om in Jezus te geloven? Allereerst dat u resoluut en van harte de waarheid onderschrijft dat God Zijn Zoon zond, geboren uit een vrouw, om de plaats van zondige mensen in te nemen. Dat God al onze ongerechtigheden op Hem gelegd heeft, zodat Hij onze overtredingen gedragen heeft en voor ons een vloek geworden is.
Wij moeten de Schrift van harte geloven als deze zegt: ‘De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden’ (Jes. 53:5). Ik vraag u om in te stemmen met de grootse leer van plaatsvervanging, want dat is het merg van het Evangelie. Mag God de Heilige Geest u er nu meteen toe brengen hier hartelijk mee in te stemmen! Want hoe wonderlijk het ook is, God was het Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende en aan hen hun overtredingen niet toerekende (2 Kor. 5:19). O, ik hoop van harte dat u zich hierover verheugt en dat u dankbaar bent dat God Zelf deze zalige waarheid geopenbaard heeft! Geloof dat de plaatsvervanging van Gods Zoon vast en zeker is.
Maak geen bezwaar tegen dit verlossingsplan en trek de geldigheid of werkzaamheid ervan niet in twijfel, zoals velen doen. Zij schoppen tegen Gods grote offer en beschouwen het als een treurig bedenksel! Omdat God besloten heeft mensen te redden door een plaatsvervangend offer, kan ikzelf dat alleen maar met vreugde aanvaarden. Ik zie geen reden om iets anders te doen dan de Auteur en Zijn heilsplan te bewonderen en lief te hebben. Ik verheug en verblijd me dat God een plan uitgedacht heeft waarin Gods recht gehandhaafd wordt en Zijn genade wordt aangewend om alles te doen wat Hij wil.
De zonde is gestraft in de Persoon van Christus, maar genade wordt verleend aan schuldigen. In Christus wordt genade gesteund door gerechtigheid, en aan het recht wordt voldaan door een daad van genade. De wereldwijze spreekt harde woorden over deze openbaring van oneindige wijsheid, maar ik verblijd me als het kruis genoemd wordt. Ik beschouw het kruis als de kern van alle wijsheid, het brandpunt van liefde, het hart van gerechtigheid. Dit is een kernpunt van het geloof: dat wij er van harte mee instemmen dat God Jezus gaf om in onze plaats te lijden en dat we met heel onze ziel en heel ons verstand deze verlossingsweg onderschrijven. Vervolgens gaat het erom dat u hiermee instemt met het oog op uzelf. In Adam hebt u niet persoonlijk gezondigd, want u was er toen nog niet. Toch bent u wel gevallen. U kunt zich daarover dus niet beklagen, want Adams zonde is de uwe geworden door uw eigen overtredingen. U hebt als ’t ware uw hand op de zonde van Adam gelegd en deze tot de uwe gemaakt door zelf te zondigen.
Zo ging u verloren door andermans zonde die u tot uw eigen zonde hebt gemaakt. Op eenzelfde manier moet u ook gered worden door andermans gerechtigheid die u moet aannemen en u toe-eigenen. Jezus heeft verzoening aangebracht en die verzoening wordt de uwe als u haar aanneemt door u aan Hem toe te vertrouwen. Zeg op dit moment: ‘Mijn geloof legt haar hand op Uw dierbare hoofd, terwijl ik als een veroordeelde voor U sta en mijn zonde belijd.’ Dit is zeker geen ingewikkelde zaak. Er is geen geweldig verstand of uitnemend karakter voor nodig om te zeggen dat de gekruisigde Christus míjn Christus zal zijn, mijn Borg.
Toch is dit de daad die de ziel verlossing brengt. Nog iets anders is nodig, namelijk persoonlijk vertrouwen. Eerst komt het instemmen met de waarheid, daarna het aannemen van deze waarheid voor onszelf. Ten slotte moeten we ons eenvoudig geheel toevertrouwen aan Christus als onze Plaatsvervanger. De kern van het geloof is vertrouwen en afhankelijkheid. Verwerp elk vertrouwen op iets anders, behalve het vertrouwen op Jezus. Permitteer u niet het minste spoortje van een schaduw van vertrouwen op iets dat u zelf kunt doen of zijn. Zie alleen op Hem Die God gegeven heeft tot verzoening van de zonde. Dit doe ik zelf, op dit moment. Wilt u niet hetzelfde doen? O, mag de zoete Geest van God u tot vertrouwen in Christus brengen! Zie dan de liefde van God, dat Hij dit op zo’n duidelijke, eenvoudige manier verwoord heeft.
O, gebroken en verpletterde, wanhopige zondaar, u kunt niet zelf uw zaligheid bewerken, maar kunt u ook niet in de waarheid geloven? U kunt niet zuchten en u kunt niet huilen. U kunt uw stenen hart niet laten smelten. Maar kunt u ook niet geloven dat Jezus voor u stierf, dat Hij uw hart kan veranderen en u tot een nieuw schepsel kan maken? Als u dit kunt geloven, vertrouw dan dat Jezus dit doet en u bent gered. Want wie in Hem gelooft, wordt gerechtvaardigd. Wie in Hem gelooft, hééft het eeuwige leven. Hij is een gered mens. Zijn zonden zijn hem vergeven. Laat hij in vrede heengaan en niet meer zondigen. Ik bewonder de liefde van God, allereerst in de grote gave en vervolgens in het grote plan waardoor dit geschenk beschikbaar is voor schuldige mensen.
3. De Goddelijke keuze.
De derde wijze waarop Gods liefde helder straalt, is in degenen voor wie Zijn heilsplan is bestemd en voor wie dit geschenk gegeven is. Zij worden als volgt beschreven: ‘ieder die in Hem gelooft’. We vinden in de tekst een onbegrensd element: ‘Alzo lief had God de wereld.’ Maar nu komt de begrenzing die we aandachtig moeten bekijken: Hij gaf Zijn eniggeboren Zoon opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat. Gods liefde voor de wereld is niet zodanig dat iedereen die niet in Christus gelooft, behouden wordt. En God gaf Zijn Zoon niet opdat iedereen die weigert in Hem te geloven toch gered zal worden. Zie wat er staat: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve.’ Dit is het kompas van de liefde. Ieder die niet gelooft, wordt buitengesloten, ieder die gelooft, wordt ingesloten. ‘Ieder die in Hem gelooft.’
Stel u een man voor die alle zonden van het vlees volop bedreven heeft. Stel u voor dat zijn daden zo verachtelijk zijn, dat hij, moreel gezien, alleen als een melaatse behandeld kan worden. Hij zou moeten worden opgesloten uit angst dat hij degenen die hem zien of horen, zou verontreinigen. Maar als die persoon in Jezus Christus zal geloven, zal hij op dat moment rein zijn van zijn overtredingen en zal hij niet vanwege zijn zonde verloren gaan. Stel u nog iemand anders voor, iemand die in zijn egoïsme de armen verdrukte, zijn collega’s oplichtte en zelfs misdaden tegen de wet beging. Als hij in de Heere Jezus gelooft, zal hij alles teruggeven en zijn zonden zullen hem vergeven zijn. Ik hoorde eens van een predikant die een groep geketende mannen toesprak. Zij waren veroordeeld tot de doodstraf vanwege moord en andere misdaden.
Uiterlijk leek het net een troep beesten en het scheen zinloos om voor hen te prediken. En toch, als ik de gevangenispredikant zou zijn, zou ik niet aarzelen om tegen hen te zeggen: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ O, als u gelooft in Jezus als de Christus zullen uw zonden worden uitgewist, hoe verschrikkelijk ze ook waren. U zult verlost worden van de kracht van uw slechte gewoonten. U zult weer opnieuw beginnen, als een pasgeboren baby, met een nieuw en echt leven dat God u geven zal. ‘Ieder die in Hem gelooft.’ Dat sluit u in, die op leeftijd gekomen bent en nog maar een paar stappen van het graf verwijderd. O, oude zondaar, als u in Hem gelooft, zult u niet verloren gaan.
De tekst sluit ook jou in, beste jongen, voor wie de tienerjaren nog moeten beginnen. Als je in Hem gelooft, zul je niet verloren gaan. Het sluit jou in, knap meisje; het geeft je hoop en vreugde terwijl je nog jong bent. Het sluit ons allen in, mits we geloven in de Heere Jezus Christus. En niet één van de duivelen in de hel kan een reden vinden waarom iemand die in Christus gelooft, verloren zal gaan, want er staat geschreven: ‘Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen’ (Joh. 6:37). Stel dat ze zeggen: ‘Heere, die persoon heeft er wel heel lang over gedaan om te komen.’ Dan antwoordt de Heere: ‘Is hij gekomen? Dan zal Ik hem niet uitwerpen om zijn traagheid.’ ‘Maar, Heere, hij viel weer terug nadat hij beleden had dat hij U geloofde.’ ‘Is hij ten slotte tot Mij gekomen?
Dan werp Ik hem niet uit, ondanks al zijn terugvallen.’ ‘Maar Heere, hij was een lasteraar en sprak allerlei vuile taal.’ ‘Is hij tot Mij gekomen? Dan werp Ik hem om zijn lasteringen niet uit.’ ‘Voor deze goddeloze ellendeling moet een uitzondering gemaakt worden’, zegt er één. ‘Deze heeft zich zo gruwelijk gedragen dat het recht eist dat hij naar de hel gestuurd wordt.’ Dat zal zo zijn, maar als hij zijn zonden belijdt en in de Heere Jezus Christus gelooft, wie het ook is, hij zal niet naar de hel gestuurd worden. Hij zal zodanig veranderd worden, dat hij niet verloren gaat maar eeuwig leven ontvangt. Dit woord ‘een ieder’ sluit heel veel mensen in, want het omvat elk niveau van geloof. ‘Ieder die in Hem gelooft.’ Het zou kunnen dat iemand niet ten volle verzekerd is. Het zou kunnen dat zelfs alle zekerheid ontbreekt. Maar als iemand gelooft, oprecht en kinderlijk, zal hij daardoor behouden worden. Al zou zijn geloof zo klein zijn dat ik mijn bril moet opzetten om het te zien, Christus ziet het en Hij beloont het. Misschien is iemands geloof als een mosterdzaadje, zodat ik het bijna niet zie. Toch is het een levend geloof en brengt het hem eeuwig leven.
De Heere ziet in dat mosterdzaadje al een boom waarin de vogels van de hemel een nest zullen bouwen. ‘Ik belijd dat mijn geloof zwak is. Mijn vertrouwen op Uw woord is zwak. Maar zult U Zich daarom minder medelijden met mij hebben? Laat dat verre van U zijn, Heere!’2 O, Heere Jezus, al kan ik U niet in mijn armen nemen zoals Simeon, ik raak Uw kleed aan zoals de zieke vrouw die daardoor Uw helende kracht ontving. Dit staat er: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ Dat geldt ook voor mij. Ik kan vanavond niet lang preken, maar ik wil preken met kracht.
Dat deze waarheid uw ziel zou doordrenken! U die zich schuldig voelt; u die zich schuldig voelt omdat u geen schuld voelt; u die gebroken bent omdat uw hart maar niet breekt; u die uw gevoelloosheid voelt; aan u verkondig ik behoudenis door het geloof in Christus! U kermt, omdat u niet kermen kunt. Maar wie u ook bent, u bent nog binnen het bereik van dit machtige woord: ‘Opdat een ieder die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ Zo heb ik Gods liefde voor u betuigd in deze drie punten: de goddelijke gave, het goddelijke heilsplan en de goddelijke keuze van de mensen tot wie deze zaligheid komt.
4. De verlossing.
Ten vierde zien we welke zegen van Gods liefde hier genoemd wordt. Deze is als ontkenning geformuleerd: ‘opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve.’ Dit woord betekent dat ieder die in de Heere Jezus Christus gelooft, niet verloren zal gaan, ook al staat hij op het punt verloren te gaan. Door zijn zonden zou hij omkomen, maar toch zal hij nooit verloren gaan. In het begin heeft hij enige hoop op Christus, maar die hoop is nog zwak. Ze zal wel spoedig uitdoven, of niet? Nee, het geloof verdwijnt niet, want de belofte luidt: ‘Wie in Hem gelooft, gaat niet verloren.’ Iemand had berouw, geloofde in Jezus en is een christen geworden. Een vijand roept uit: ‘Laat hem maar, hij staat spoedig weer aan onze kant, net zo zorgeloos als altijd.’ Luister: ‘Wie in Hem gelooft, zal niet verloren gaan.’ Daarom zal hij niet tot zijn oude staat terugkeren. Dit bewijst de volharding van de heiligen. Want als de gelovige niet langer zou geloven, zou hij verloren gaan. Maar aangezien hij niet verloren kan gaan, zal hij dus een gelovige blijven.
Als u in Jezus gelooft, zult u nooit ophouden in Hem te geloven, want dat zou uw verderf zijn. Als u in Hem gelooft, zult u geen vreugde meer vinden in uw oude zonden, want dat zou uw verderf zijn. Als u in Hem gelooft, zult u uw geestelijk leven niet kwijtraken. Hoe zou u iets kunnen verliezen wat eeuwig blijft? Als u het zou kwijtraken, zou dat bewijzen dat het niet eeuwigdurend was en dan zou u verloren gaan. Dan zou dit woord geen enkele kracht hebben. Wie met zijn hart in Christus gelooft, is een gered mens, niet alleen vanavond, maar alle avonden die nog komen zullen. En ook op die gevreesde avond van de dood, wanneer de eeuwigheid zo nabij is. Wie in Hem gelooft, zal niet verloren gaan.
Hij zal een onsterfelijk leven hebben, een onbetwistbare rechtvaardiging, een eeuwige aanvaarding die nooit herroepen wordt. Wat betekent het om verloren te gaan? Dan verliest u alle hoop op Christus, alle vertrouwen op God, al het licht in het leven, alle vrede in het aangezicht van de dood, alle vreugde, hoop, de gelukzaligheid, de vereniging met de Heere. Dit zal u nooit gebeuren als u in Christus gelooft. Als u gelooft, zult u gekastijd worden wanneer u zondigt, want elk kind van God staat onder de tucht; welke zoon is er, die de vader niet kastijdt? (Hebr. 12). Als u gelooft, kunt u twijfelen aan en vrezen voor uw staat, net zoals iemand op een slingerend schip heen en weer gesmeten wordt. Maar u bent aan boord van een schip dat nooit kan vergaan. Hij die met Christus verenigd is, is verenigd met het volmaakte, met almacht en heerlijkheid.
Ieder die gelooft, maakt deel uit van het lichaam van Christus. Zal Christus Zijn lichaamsdelen kwijtraken? Hoe zou Christus volmaakt zijn als Hij zelfs maar Zijn pink zou verliezen? Zouden Zijn ledematen afsterven of afgehakt worden? Onmogelijk! Als u in Christus gelooft, bent u een lidmaat van Hem en zult u niet verloren gaan. Als iemand mij wil verdrinken, slaagt hij daar niet in zolang mijn hoofd nog boven water is. En als ons Hoofd boven water is, daarboven in de eeuwige heerlijkheid, kan niet het kleinste deeltje van Zijn lichaam vernietigd worden. Wie in Christus gelooft, is met Hem verenigd.
Hij zal leven, omdat Jezus leeft. Wat een heerlijke woorden zijn het toch: ‘En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid, en niemand zal ze uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders’ (Joh. 10:28,29). Het is mijn overtuiging dat ik u een heerlijk Evangelie mag verkondigen als ik lees dat ieder die in Jezus gelooft niet verloren gaat. Ik geef geen cent voor die misleidende boodschap van tijdelijke redding die sommigen verkondigen. Dat is een verlossing die de ziel een tijdlang beroert en haar daarna weer verlaat, zodat ze afvallig wordt. Het is niet mogelijk dat iemand die in Christus is, in zonde leeft en zich daarin verheugt en toch gered is. Dat is verdorven onderwijs waar ik krachtig afstand van neem. Ik geloof dat ieder die in Christus is, niet in zonde leeft, want daar is hij juist van gered. En hij keert niet terug naar zijn oude zonden om daarin te leven. Gods genade zal hem steeds weer van zijn zonden bevrijden.
Zo’n verandering wordt gewerkt door wedergeboorte. De wedergeborene kan niet in de zonde blijven; hij kan zich er niet mee troosten, maar heeft de heiligheid lief en neemt daarin toe. De Ethiopiër kan zijn huid willen veranderen en de luipaard zijn vlekken willen verwijderen, maar alleen genade kan deze verandering tot stand brengen. En dan zal het zwarte wit blijven en komen de vlekken nooit meer terug. Het zou net zo’n wonder zijn om Gods werk ongedaan te maken als om het zelf te verrichten. En om de herschepping ongedaan te maken, is net zo’n kracht nodig als om haar tot stand te brengen. Alleen God kan scheppen, dus kan Hij alleen verdelgen. En Hij zal het werk van Zijn eigen handen nooit vernietigen. Zal God beginnen te bouwen en Zijn werk niet voltooien? Zal Hij een oorlog beginnen en die beëindigen voordat Hij de overwinning behaald heeft? Wat zal de duivel ervan zeggen als Christus zou falen in Zijn poging een ziel te redden? Als er zielen in de hel zouden komen die eerder in Christus geloofden maar toch verloren gingen, dan zou dat de kroon van onze verhoogde Heere bevlekken. Dit is onmogelijk, dit zal nooit gebeuren! Zo groot is de liefde van God dat een ieder die in Zijn geliefde Zoon gelooft, niet verloren gaat. In deze verzekering verblijden wij ons zeer.
5. Het bezit.
Tot slot staan we nog stil bij de zegen van het beloofde bezit. Gedeeltelijk herhalen we hier wat we eerder al zagen. Daarom zal ik het nu wat beknopter bespreken. God geeft aan ieder die in Christus gelooft het eeuwige leven. Op het moment dat u in Hem gelooft, ontvlamt er in uw binnenste een sprankje van het hemelse leven dat nooit meer zal uitdoven. Op het moment dat u zich aan Christus durft toevertrouwen, komt Hij tot u in het levende en onverderfelijke woord dat voor altijd blijft. Al zou er in uw hart maar één druppel van het hemelse levenswater vloeien, onthoud dit: ‘Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ (Joh. 4:14). En Hij Die dit gezegd heeft, kan niet liegen. Toen ik voor het eerst eeuwig leven ontving, had ik geen idee welke schat ik ontvangen had. Ik wist dat het zeer bijzonder was, maar hoe uitnemend deze gift was, besefte ik niet. In een kleine kerk zag ik op Christus en ontving ik eeuwig leven. Ik keek naar Jezus en Hij keek naar mij, en ik was voor eeuwig met Hem verenigd.
Op dat moment brak de vreugde door alles heen, zoals daarvoor mijn zorgen alles overstemden. Ik rustte geheel in Christus, volkomen tevreden met Hem, en mijn hart was kalm. Maar dat dit het eeuwige leven was, wist ik niet, tot ik in de Schriften ging lezen. Toen ontdekte ik meer van de waarde van het juweel dat God mij gegeven had. De volgende zondag ging ik vanzelfsprekend naar dezelfde gemeente. Maar daarna nooit meer. Want het nieuwe leven in mijn hart was die eerste week gedwongen te vechten voor haar bestaan. Er was een felle strijd met mijn oude natuur ontbrand. Dat was voor mij een duidelijk teken dat er genade in mijn ziel woonde. En toen hoorde ik in diezelfde kerk een preek over de tekst: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ De predikant zei dat Paulus geen christen was toen hij dit ervoer.
Al was ik een baby, toch wist ik wel beter dan zo’n absurde bewering te geloven. Wat anders dan goddelijke genade kan ons zo doen zuchten en roepen om verlossing van onze inwonende zonden? Iemand die zulke onzin verkondigde, wist weinig van het leven van een gelovige, daar was ik van overtuigd. Ik zei bij mezelf: ‘Wat? Leef ik niet, omdat ik vanbinnen een strijd ervaar? Ik voelde dit nooit toen ik nog niet geloofde. Als ongelovige kermde ik nooit om bevrijd te worden van de zonde. Deze strijd is één van de zekerste bewijzen van mijn nieuwe geboorte. En toch ziet deze man dat niet in! Hij kan wellicht goed zondaren aansporen, maar hij kan gelovigen niet voeden.’ Ik besloot niet langer naar diezelfde akker te gaan omdat ik daar geen voedsel vond. Ik merkte dat de strijd steeds toenam. Elke overwinning over de zonde deed een nieuw leger met verkeerde neigingen opkomen.
En er was nooit een moment waarop ik mijn zwaard kon opbergen, of kon stoppen met waken en bidden. Ik kan geen stap vooruitkomen zonder gebed, en geen stap van dat gewonnen terrein vasthouden zonder waakzaamheid en standvastigheid. Alleen genade kan mij bewaren en vervolmaken. Mijn oude mens zou de nieuwe doden als hij kon. En de enige reden dat mijn nieuwe mens tot op dit moment leeft, is deze: hij kan niet sterven. Als dat zou kunnen, was het allang gebeurd. Maar Jezus zegt: ‘Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven’ (zie Joh. 10:27,28), en: ‘die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven’ (Joh. 6:47). Daarom kan de gelovige niet sterven. De enige godsdienst die u redden kan, is de godsdienst u niet kunt verlaten, omdat u Zijn bezit geworden bent dat nooit prijsgegeven zal worden. Als u een leerstelling aanhangt die u kunt opgeven, geef haar dan op!
Maar zijn bepaalde leerstellingen zo op uw ziel gebrand dat u eraan moet vasthouden zolang als u leeft? Stel dat u verbrand zou worden, zou dan elk asdeeltje diezelfde waarheid bevatten, omdat u er geheel van doortrokken bent? Dan hebt u het ware gevonden. U bent geen gered mens tenzij Christus u voor eeuwig heeft gered. Maar datgene wat zo’n beslag op u legt dat u haar greep tot in uw binnenste wezen voelt, is de kracht van God. Christus Die in u leeft en de waarheid die op uw hart geschreven staat – gemeente, dat, en niets minder dan dat, redt uw ziel! Er staat: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’
Wat is dit eeuwige leven anders dan een leven dat uw zeventig levensjaren bij u blijft? Een leven dat voortleeft, al zou u honderd jaar oud worden? Een leven dat nog steeds bloeit als u aan de rand van het graf staat? Een leven dat blijft nadat u uw lichaam in het graf achtergelaten hebt? Een leven dat er nog is als u opstaat uit de doden en voor de rechterstoel van Christus staat? Een leven dat het licht van sterren, zon en maan zal overleven? Een leven van gelijke duur als het leven van de Eeuwige Vader? Zolang God er is, zal de gelovige er zijn, ja, zal hij leven! Zolang de hemel er is, zult u daarvan genieten. Zolang Christus er is, zult u in Zijn liefde leven. Zolang de eeuwigheid duurt, zult u daar zijn met vreugde. De Heere zegene u en helpe u om in Jezus te geloven. Amen.