Wilt U een weggewaaid blad schrik aanjagen? Job 13:25
Arme Job! Wat was hij aan lagerwal geraakt. Hij had zijn bezittingen, zijn kinderen, zijn gezondheid verloren – hij was bedekt met vreselijke zweren – en hem werd het bloed onder de nagels vandaan gehaald door de onvriendelijke toespraken van zijn vrienden. In zijn diepe ellende keert hij zich tot God en omdat hij geen andere pleitgrond bij de hand had, maakte hij zijn eigen ellende tot pleitgrond. Hij vergelijkt zichzelf met het zwakste dat hij kon bedenken en zegt dan tegen de grote en barmhartige God: ‘Zult U, Die zo glorierijk en machtig bent en niet te evenaren in goedheid – zult U mij breken, die te vergelijken valt met een armzalig blaadje dat van de boom gevallen is, verwelkt en uitgedroogd, weggewaaid op de wind?’ Zo maakt hij een pleitgrond van zijn eigen zwakheid. Omdat hij zo laag, onbeduidend en machteloos is, grijpt hij zich vast aan de goddelijke kracht en smeekt om medelijden.
Hij gebruikt een bekend beeld, dat van een weggewaaid blad. In het najaar, als de bladeren nog maar losjes aan de boom hangen, kan het gebeuren dat we ze door sterke windstoten als een regenbui over ons heen krijgen. Niet in staat om hun eigen koers te bepalen, heen en weer dwarrelend door de lucht als gevleugelde vogels die zichzelf niet kunnen besturen, maar geleid worden door elke grillige windvlaag die tegen hen aanwaait en ten slotte wegzakken in de modder om vertrapt en vergeten te worden. Met hen vergelijkt Job zichzelf – een hulpeloos, hopeloos, waardeloos, zwak, veracht, vergaand blad – en hij doet een beroep op de ontzagwekkende hoogste Majesteit en zegt tegen de God van de donder en bliksem: ‘Zult U Uw kracht aanwenden om mij te vernietigen? Zult U Uw gevreesd geschut inzetten om zo’n onbetekenend schepsel als ik te verpletteren? Met al de goedheid van Uw barmhartigheid – want Uw naam is God Die goed is – zult U Uw almachtige kracht tegen mij aanwenden? O, laat dat verre van U zijn! Keer Uw hand van mij af uit medelijden met mijn grote zwakheid en nietigheid en jaag het weggewaaide blad geen schrik aan!’
De vrees is zo alarmerend en het beroep zo krachtig dat het argument op een groot aantal manieren gebruikt kan worden. Hoe vaak hebben zieken het niet gebruikt, als ze zo diep in de put zaten vanwege lichamelijke pijn dat het leven zelf waardeloos leek? Getroffen door een ziekte, getroffen door heftige pijnscheuten en tobbend met acute pijnen en kwellingen, voelen ze dat als de aandoening nog veel langer duurt, sterven voor hen beter zou zijn dan te leven! Ze verlangen naar de schaduwen van de dood om daar een schuilplaats te vinden. Terwijl ze hun gezicht naar de muur draaiden, zeiden ze: ‘O God, zo zwak als ik ben, zult U me weer treffen? Zal Uw hand weer op mij neerkomen?
U hebt me al geveld. Waarom heft U Uw staf opnieuw op? Ik smeek U, jaag een weggewaaid blad toch geen schrik aan!’ Deze smeekbede is niet minder van toepassing op degenen die kopje-onder gaan in de diepten van de armoede! Een man zit in de problemen die voortkomen uit gebrek. Misschien is hij al lang werkloos. Brood is niet te vinden. De kinderen huilen en lijden honger! Het huis is ontdaan van al wat maar enig voedsel zou kunnen verschaffen. Na het passeren van zeeën van problemen, vindt de arme stakker zichzelf nog niet dichter bij een landingsplaats dan ervoor, maar – in de woorden van John Fawcett -hij ‘Ziet iedere dag nieuwe moeiten verschijnen en vraagt zich af wanneer ze zullen verdwijnen.’
Als hij door de straten loopt, is hij nauwelijks in staat zijn voeten te beschermen tegen de stenen of zijn lijf tegen de kou met zijn gescheurde kledingstukken. Dakloos en zonder vrienden, als een blad dat wegwaait, zegt hij: ‘O God! Hoe lang gaat U hier nog mee door? Behaagt het U niet Uw ruwe wind te stoppen, de scherpte van de winter te verzachten, mijn tegenspoed te verlichten en mij rust te geven?’ Zo is het ook met mensen die in moeite verkeren vanwege rouw. Eén kind is al weggenomen, dan volgt een tweede. De pijlen van de dood vlogen tweemaal. Toen kwam een ziekte met een dreigend voorteken bij de meest dierbare. Nog steeds stopten de sombere voortekenen van de verwoesting niet. Lange tijd zag het ernaar uit dat de weduwe van haar laatste en enig kind beroofd zou worden. Toen riep ze: ‘O God! Ik ben al gebroken. Mijn hart lijkt op een kruiselings omgeploegde akker – zodat mijn ziel tot wanhoop wordt gedreven! Wilt U me helemaal breken? Laat U me geen troost, geen steunpilaar voor mijn oude dag? Moet ik dan helemaal verjaagd worden door deze wervelwind en mag ik geen rust vinden?’
Misschien is het nog kwellender in geval van psychische nood, want de scherpste pijnen voelen we niet in ons lichaam en ook niet in onze bezittingen, maar in onze geest. Wanneer het ijzer onze ziel binnendringt, is de roest daarvan vergif. ‘Iemands geestkracht zal hem in zijn ziekte steunen, maar een neerslachtige geest, wie kan die opbeuren?’ (Spr. 18:14).
U kunt omringd zijn door alle gemakken van het leven en toch, als uw geest depressief is, in ellende verkeren die somberder is dan de dood. Uiterlijk mag u dan wel geen reden voor verdriet hebben, maar als de geest neerslachtig is, kan het helderste zonnetje uw somberheid nog niet verdrijven. Op zo’n moment kunt u gekweld worden door zorgen, achtervolgd door angst en bang gemaakt door de gedachten die u verwarren. U vreest dat uw zonden niet vergeven zijn, dat uw overtredingen uit het verleden allemaal in herinnering gebracht worden en dat u de straf in volle maat zult ontvangen. De bedreigingen doemen op uit Gods boek en ze lijken scherpe zwaarden op te heffen om u daarmee te slaan. De tijd is angstaanjagend voor u, omdat u weet dat deze zich haast naar de eeuwigheid – en de gedachte aan de eeuwigheid steekt als een adder, omdat u de toekomstige afrekening afmeet aan uw huidige ellende. Ik kan me voorstellen dat u op zo’n moment, zwak van verlangen, tot wanhoop gedreven en op de rand van de waanzin, schreeuwt: ‘O Heere, God van barmhartigheid, ik ben als een weggewaaid blad – wilt U me breken en me volkomen vernietigen? Heb medelijden en toon Uw gunst aan Uw arme, gebroken schepsel!’
Menig kind van God heeft deze uitspraak gebruikt en als hij dit nog niet heeft gedaan, zou hij dat nog altijd kunnen doen. Er zijn momenten waarop al onze vastheden vertroebeld zijn en al onze vreugde gevlucht is. Hoewel we nog steeds vasthouden aan het kruis, doen we dat met een vertwijfelde greep. God brengt ons onze zonden in herinnering, tot onze beenderen, zoals David zegt. Volkomen verbrijzeld zijn vanwege onze ongerechtigheid’ (Ps. 38:4-9). Als we dan helemaal verbroken zijn, kunnen we ons tot de Sterke wenden om kracht en de smeekbede van de tekst gebruiken: ‘Wilt U een weggewaaid blad schrik aanjagen?’ Als antwoord ontvangen we dan deze troostende woorden: ‘Het geknakte riet zal Hij niet verbreken, de uitdovende vlaspit zal Hij niet uitblussen’ (Jes. 42:3).
Welke pleitrede is krachtiger voor ons dan die we uit onszelf naar boven halen? Van niets buiten zichzelf kan een mens zeker zijn – onze waarneming kan ons immers bedriegen – maar de mens is altijd behoorlijk zeker van wat in hemzelf zit, want hij is heel vasthoudend ten aanzien van wat hij in zijn eigen bewustzijn waarneemt.
Job was in dit geval heel zeker over zijn eigen zwakheid. Hoe kon hij eraan twijfelen? Hij keek naar zijn arme, met zweren bedekte lichaam. Hij keek naar zijn vrienden die hem zo zeer van zijn stuk gebracht en gekweld hadden en hij voelde dat hij net een verwelkt blad was. Ik denk dat velen van ons door God de Heilige Geest in zo’n nederige gemoedstoestand gebracht zijn dat we wel voelen dat dit in zekere zin ook voor ons geldt. O God, als we onszelf echt kennen, zijn we allemaal als verdorde bladeren! Ooit dachten we dat we fris en groen waren. We hielden onszelf voor net zo goed als anderen te zijn en we deden belijdenis, zuiver en onervaren. Maar zie, het behaagde U Zich met ons in te laten en alle frisse groen van wat wij dachten dat onze vroomheid was – de natuurlijke vroomheid waarvan we dachten dat we die bezaten – is vervaagd en verdord en nu zijn we ervan overtuigd dat we ‘allen als een onreine zijn en al onze rechtvaardige daden als een bezoedeld kleed’ (Jes. 64:6)!
Nee, de hoop waaraan we ons vastklampten zoals een blad aan de boom, moesten we opgeven. Daar zijn we vanaf geblazen. Eens hingen we aan de boom van goede werken – we leken het leven te hebben en daarmee altijd gelukkig te zullen zijn. De winden hebben ons echter meegevoerd en we kunnen ons niet vasthouden aan onze zwakke hoop. Ooit dachten we dat we alles konden doen – nu beseffen we dat we zonder Christus niets kunnen! We zijn weggeworpen, als een rank losgemaakt van de wijnstok en we zijn verdord! Wat kan een blad doen? Welke macht heeft het om de wind te weerstaan? Precies zo voelen wij ons nu – we kunnen niets – ja, net als de wind voert de zonde die in ons woont ons weg en we zijn als een blad in de wind, onderworpen aan zijn macht.
O mijn broeders en zusters, wat een grote zegen is het als wij onze zwakheid leren kennen! Het is geen eenvoudige zaak een zondaar van zijn dwaasheid, ijdelheid en hoogmoed te ontdoen. Christus kan hem eenvoudig vullen met wijsheid en voorzichtigheid, maar om hem leeg te krijgen – dat is het echte werk! Dat is de moeilijkheid. Een mens bij te brengen dat hij in zichzelf volledig verloren is en te gronde gericht – dat moet de Geest van God Zelf doen!
Wij predikanten kunnen een mens dat niet laten zien, hoe ijverig we het ook naar voren brengen. Alleen de Geest van God kan het hart verlichten om dit te ontdekken. Totdat iemand dit ziet, kan hij het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan, want er zal niemand binnen de paarlen poorten zijn die niet eens een gebroken zondaar was! Wie anders zou daar kunnen komen en zingen voor ‘Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed’ (Openb. 1:5) dan zij die eens hebben gezegd: ‘Vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot’ (Ps. 25:11).
Hoewel het een belijdenis van zwakheid is, vormt het ook een erkenning van Gods macht die deze zwakheid tot een huiveringwekkende conclusie drijft. ‘Zult U me breken?’, zegt de tekst – ‘Heere, U kunt het Binnen een minuut kunt U de hoop wegnemen van ieder die zich in dit huis van gebed bevindt.’ Sommigen bevinden zich al in het huis van veroordeling, waar het gebed nooit beantwoord kan worden en de verkondiging van de barmhartigheid nooit kan worden gehoord! God kan ons breken. Vernietigen is voor Hem een gemakkelijke zaak! Meer nog, Hij kan het niet alleen, maar Hij heeft het recht dit te doen als Hij wil. Door onze ongehoorzaamheid zijn wij zulke nietswaardige wezens dat we het met de woorden van een lied van Isaac Watts kunnen zeggen:
‘Als mijn ziel naar de hel werd gestuurd,
keurt Uw rechtvaardige wet dat goed.’
Wanneer we dit gevoelen, laten we dan een goed gebruik maken van ons eigen bewustzijn en niet wanhopen of de moed verliezen, maar opstaan en naar onze Vader gaan! Zo moeten we tot God komen en zeggen: ‘U kunt me vernietigen. U kunt mij rechtvaardig vernietigen en ik kan U niet weerstaan. Ik kan mezelf niet redden van Uw wraak, noch kan ik iets verdienen uit
Uw hand. Ik ben zo zwak als water en er net zo ellendig aan toe als een arm, verdord blad – maar zult U mij vernietigen? Ik smeek om medelijden. O, heb medelijden met mij! O God, laat Uw hart mij genegen zijn en toon mij Uw grote mededogen! Ik heb gehoord dat U vreugde vindt in goedertierenheid. De belijdenis van Benhadad, die ooit met een touw om zijn nek naar de koning ging en beleed dat hij het verdiende te sterven, is ook die van mij! En zoals de koning hem vergaf, zo doet U met mij – een schuldige boosdoener die beeft in Uw aanwezigheid! –
“Toon medelijden. Heer! O Heere wil vergeven!
Laat de berouwvolle opstandeling leven.’” (Isaac Watts)
Hoewel er sprake is van zwakheid, betekent dat toch ook macht, want zwakheid is doorgaans een middel dat ingang vindt bij degenen die sterk en goed zijn. Ik vertrouw erop dat u een arme, uitgeputte vrouw niet zomaar voorbijloopt als u haar vanavond onderweg naar huis ziet. U kunt zich niet een half uitgehongerd kind voor de geest halen, dat zich met moeite voortsleept, zonder het gevoel dat u hulp moet verschaffen. De aanblik van zwakte roept ons medelijden op. Er wordt verteld dat toen een bepaalde stad geplunderd werd, een van de ruwe soldaten een klein kind heeft gespaard, omdat het zei: ‘Alstublieft, meneer, dood mij niet, ik ben nog zo klein.’ De ruwe soldaat voelde de aandrang van de smeekbede. Zo mag u zelf bij God pleiten. ‘O God, vernietig mij niet! Ik verdien het, maar o, ik ben zo klein! Richt Uw macht op iets groters en laat Uw hart vervuld zijn van medelijden met mij!’
De smeekbede wint aan kracht als de zwakheid wordt erkend. Als een man u onrechtvaardig behandeld heeft en dan bij u komt en dit erkent en voor u buigt en het belijdt, dan voelt u wel dat u hem niet bij de keel kunt grijpen. U zegt dan: ‘Sta op, ik heb u vergeven!’ Wanneer zwakheid een beroep doet op kracht om bescherming en als een belijdenis van schuld wordt gebruikt als reden voor barmhartigheid, dan is het vrij zeker dat degenen die goed en sterk zijn met mededogen vervuld zullen zijn.
Maar, het beste van alles – we gaan van de stellende via de vergelijkende naar de overtreffende trap – is hoe uw hart geraakt wordt door een erkenning van zwakheid afkomstig van uw eigen kind. Als uw kind is gestraft, zijn fout heeft bekend en bij u pleit, dan houdt u zich in! Of als uw kind ziek is en er wordt iets bij hem gedaan dat pijn doet, als hij dan terwijl de operatie wordt uitgevoerd u aankijkt en zegt: ‘Vader, bespaar uw kind dit! Ik kan het niet meer verdragen!’ dan hebt u al meer gevoeld dan u hem kunt laten merken, meteen verblinden uw tranen u en u houdt zich in. ‘Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de heere Zich over wie Hem vrezen’ (Ps. 103:13). Als u geloof hebt om uw zwakheid voor God te brengen met de gevoelens van een kind voor Hem, dan moet u zeker de overwinning behalen. Kom dan, angstige, bevende kinderen van uw Vader, Die in de hemelen is, gebruik dit pleidooi: ‘Wilt U een weggewaaid blad schrik aanjagen?’
Het pleidooi is op de juiste manier geadresseerd als het gericht is tot God. Ik heb erover nagedacht en het lijkt me dat ik dit kan gebruiken met betrekking tot ieder van de personen van de ene gezegende Drie-eenheid. Opziend naar de grote Vader van onze geesten, van Wie elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt, lijkt het me dat ik uit zwakheid tegen Hem kan zeggen: ‘Zult U, Wiens naam Vader is, een weggewaaid blad schrik aanjagen? U bent de God Die ons gemaakt hebt – zult U een aardewerken pot die U gemaakt hebt op Uw draaischijf volledig vernietigen? Uw naam is “Bewaker van de mens” (Job 7:20). Zult U ons tenietdoen en ons in scherven breken? Hebt U Uzelf niet geopenbaard als Iemand die “vreugde vindt in goedertierenheid” (Micha 7:18)? Bent U niet de “Heere God, barmhartig en genadig, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft” (Ex. 34:6-7) ? Hebt U niet gezegd: “Kom nu, laten wij samen een rechtszaak voeren. Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol” (Jes. 1:18)? O God, Vader in de hemel, zult U een weggewaaid blad schrik aanjagen?’
Ik dacht ook dat ik me kon richten tot de gezegende Zoon van God, Die tegelijk onze Broeder in het menselijk vlees is, en tegen Hem zeggen: ‘Zult U, getrouwe Hogepriester – Die medelijden kunt hebben met onze zwakheden, been van onze beenderen en vlees van ons vlees bent, onze Zielsverwant, door Wiens striemen er voor ons genezing is gekomen – zult U een weggewaaid blad schrik aanjagen? Nee, bij Uw met dorens gekroonde hoofd en Uw bloedig zweet, bij Uw kruis en lijden, bij Uw wonden en doodskreet, U kunt en zult niet onbarmhartig en onvriendelijk zijn! Voorzeker, wie in vertrouwen tot U komt en U niet loslaat, zal merken dat U met Uw kracht klaarstaat om te helpen – want hoewel Uw arm sterk is om te slaan, is hij niet minder sterk om te redden.’
Ook dit komt op mij zo bekoorlijk over: ‘O gezegende Geest! Kunt U een weggewaaid blad schrik aanjagen? U bent geen arend – bij de Jordaan daalde U op Christus neer als een duif – Uw werkingen zijn zacht en geruststellend. Uw naam is “Trooster”.
U neemt de dingen van Christus, niet om ons de wind van voren te geven, maar om ons daarmee te zegenen. U bent niet een vernietigende Geest, maar een levendmakende Geest, niet een angstaanjagende, maar een nieuw-leven-inblazende Geest. Zult U een weggewaaid blad schrik aanjagen?’
‘Ja, ik spreek U aan, drie-enige God, U Die zo vol bent van barmhartigheid en liefde, genade en waarheid, dat zij die U het best kennen zich gedrongen voelen te zeggen: “O, hoe groot is Uw goed dat U weggelegd hebt voor wie U vrezen” (Ps. 31:20)! O, diepten van Uw goedertierenheid! Is het mogelijk dat U iemand wegwerpt die beeft en een gebroken hart heeft, een arme, vrezende twijfelaar, die zo graag gered zou worden, maar die ervoor huivert weggeworpen te worden?’
Deze smeekbede wordt ondersteund door veel voorbeelden met een goede afloop. Omdat we niet veel tijd hebben, zullen we slechts een enkel geval in herinnering brengen. Er was een vrouw van wie het leven heel droevig was. Ze was een Israëlitische vrouw en haar man was zo dwaas geweest een tweede meesteres in zijn huis te nemen. De heilige vrouw over wie we spreken, had een gevoelige en verfijnde geest, een dichteres en bepaald niet de minste. Deze arme vrouw had geen kinderen en was daardoor voortdurend het mikpunt van haar rivale, die haar met spottende en hatelijke opmerkingen plaagde en pijn deed. Haar tegenstandster, zo wordt gezegd, ‘treiterde haar telkens weer om haar kwaad te maken’ (1 Sam. 1:6). Hoewel haar man buitengewoon lief voor haar was, was het alsof ze steeds met een mes tussen haar ribben liep. Ze was een vrouw met een bedroefde geest. Haar geest was gebroken.
Toch vreesde zij de Heere zeer, ze ging naar Gods huis en het was in Gods huis dat ze een klap kreeg, misschien wel de grootste klap van haar leven! Van haar rivale kreeg ze de hardvochtigste woorden, de hardste klap ontving ze van de hogepriester van God! Terwijl ze daar stond te bidden, zonder hoorbaar stemgeluid, maar haar lippen bewogen wel, vertelde de hogepriester – een zorgeloze ziel die door zijn slapheid zijn eigen gezin naar de ondergang heeft gevoerd – haar dat ze dronken was, zonder iets te weten van haar verdriet! Het feit, dat Gods priester had gezegd dat ze dronken was, moet een vrouw voor wie de gedachte aan een dergelijke zonde al zo bitter was als gal, hebben geraakt als de kille adem van de dood!
Maar, zoals u zich allemaal zult herinneren, de Heere wil een weggewaaid blad geen schrik aanjagen. Ze ontving een vertroostende belofte en al snel stond die vrouw daar te zingen! De onvruchtbare vrouw verheugde zich vanwege Gods barmhartigheid en werd een blijde moeder van kinderen! Het lied van de maagd Maria werd gecomponeerd naar het voorbeeld van het lied van Hannah – dat gedenkwaardige gedicht waarin ze zong over de Heere die hongerigen met goede gaven verzadigd heeft en rijken met lege handen weggezonden. In dit geval heeft de Heere een weggewaaid blad geen schrik aangejaagd (1 Sam. 1-2)!
Een ander voorbeeld uit latere j aren is dat van een koning die verschrikkelijk had gezondigd door Gods dienaren met zijn eigen handen te doden. Een machtig heerser nam hem echter gevangen en gooide hem in de gevangenis – zo’n walgelijke gevangenis dat hij zich bijzonder ongemakkelijk voelde – in volledige duisternis, ook geestelijk. Onrustig vanbinnen, heen en weer geslingerd en zonder zichzelf te kunnen helpen, zocht Manasse toen de Heere en hij vond Hem – hij bad tot Hem en de
Heere verhoorde zijn smeekbede! Een weggewaaid blad in een lage kerker joeg Hij geen schrik meer aan (2 Kron. 33:1-13)!
Een later voorbeeld, uit de tijd van onze Zaligmaker. Het beeld van die trotse Farizeeën die een arme, gevallen vrouw bij Hem brachten, staat op uw netvlies. Ze werd opgebracht wegens overspel. Er was geen twijfel aan. Ze was op heterdaad betrapt en daar staat ze nu – nee, ze knielt – schaamrood voor de Man Die gevraagd wordt haar te vonnis te vellen. En herinnert u zich Zijn woorden? Hij zei geen woord om haar te verontschuldigen – de Verlosser kon en wilde haar zonde niet door de vingers zien! Aan de andere kant wilde Hij Zich ook niet laten lenen om de vrouw die gezondigd had te verpletteren. Hij zei: ‘Waar zijn die aanklagers van u? Ga heen en zondig niet meer!’ Laat Zijn woorden bij u binnenkomen, arm, weggewaaid blad! O, als hier vanavond zo’n heen en weer geslingerd blad is, misschien hier binnengewaaid vanwege de weersomstandigheden! Mannen minachten u en uw eigen sekse heeft maar weinig medelijden met u, maar als u een beroep doet op Jezus, zal Hij zo’n weggewaaid blad geen schrik aanjagen (Joh. 8:1-11)!
Zal ik nog een ander verhaal vertellen, van de vrouw die in de massa achter de Meester aankwam en haar genezing stal door Zijn kleren aan te raken? Ze dacht dat ze een vloek zou ontvangen, maar Hij zei: ‘Heb goede moed, uw geloof heeft u behouden. Ga heen in vrede.’ Het was maar een armzalig geloof dat veel op ongeloof leek, maar toch werd het beloond met een gunstige ontvangst, want Hij zal een weggewaaid blad geen schrik aanjagen (Matth. 9:20-22)!
Nog eens, mijn tekst is maar een zwak pleidooi, maar Job roept een volkomen hulp in. ‘Wilt U een weggewaaid blad schrik aanjagen?’ O Job, wat zit er veel in wat u hebt gezegd! Hij bedoelde dit: ‘In plaats van het te breken, zult U het sparen; U zult het oprapen, U zult het weer leven geven.’ Het lijkt op wat Jesaja zegt: ‘Het geknakte riet zal Hij niet verbreken’ (42:3). O, maar het betekent nog meer dan dat – het betekent dat Hij haar breuken zal genezen. ‘De uitdovende vlaspit zal Hij niet uitblussen.’ Dat is juist, maar het betekent nog meer! Het betekent dat Hij Zich zal neerbukken om met Zijn zachte adem die uitdovende vlaspit aan te blazen tot een vlam – Hij zal hem niet laten uitgaan! Hij zal zijn gloed beschutten en vermeerderen. O, u die volledig aan de grond bent geraakt in uw zwakheid, gebruik die zwakheid om te pleiten bij God en Hij zal tot u terugkeren met zo’n volheid van zegen dat u vergeving van zonden zult ontvangen! U zult aangenomen worden op grond van de gerechtigheid van Christus! U zult dierbaar zijn in Gods oog! U zult vervuld worden met Zijn Geest en u zult gezegend worden met alle volheid van God!
Mijn Heere is zo Iemand Die als een bedelaar Hem een cent vraagt. Hij hem goud geeft! En als u slechts vraagt om vergeving van zonden, zal Hij u alle zegeningen van het verbond geven die Hij in zijn welbehagen zo overvloedig beschikbaar heeft willen stellen voor de behoeften van zijn volk! Kom, arme, schuldige, behoeftige, hulpeloze, gebrokene en geknakte, kom door geloof en laat uw zwakheid door Jezus Christus voor u pleiten bij God!
Velen van ons die de Zaligmaker al sinds lang kennen, kunnen dit pleidooi gebruiken. Misschien staat ons geloof op een heel laag peil. O Heere, zult U mijn kleine geloof vernietigen? Ik weet dat het zondig is. Om zo ongelovig te zijn als ik, is geen klein vergrijp, maar Heere, ik dank U dat ik enig geloof heb. Het is zwak en bevend, maar het is geloof dat Uzelf gegeven hebt. O, jaag dit weggewaaid blad toch geen schrik aan!
Het kan zijn dat uw hoop niet erg sterk is. U kunt de gouden poorten niet zien, hoewel ze al heel dichtbij zijn. Maar toch zal uw hoop zal niet vernietigd worden omdat deze vertroebeld wordt. U kunt zeggen: ‘Heere, zult U mijn hoop vernietigen, omdat hij bezwijkt?’ Nee, dat zal Hij niet doen!
Misschien bent u zich ervan bewust dat u de laatste tijd niet zo nuttig geweest bent, als u eerder wel was. Maar u mag zeggen: ‘Heere, U zult toch mijn nuttigheid niet vernietigen, omdat ik het opgegeven heb of niet gedaan heb wat ik had moeten doen in uw dienst?’ Breng uw kleine schatten naar Christus zoals de moeders hun kleine kinderen brachten en Hem vroegen Zijn handen op hen leggen en hen te zegenen. Breng uw mosterdzaadje bij Christus en vraag Hem het te laten uitgroeien tot een boom en Hij zal het doen! Maar denk nooit dat Hij u zal vernietigen of dat Hij het werk van Zijn eigen handen in u zal vernietigen!
O, ik zou wel zo willen kunnen preken dat ik u de troost kon geven die ik in mijn eigen ziel gevoeld heb, toen ik deze woorden overdacht! Ik wens dat wie voelt hoe verloren, hoe leeg en hoe beschadigd hij is, nu kan geloven in het grote en goede hart van mijn Heere Jezus Christus. Ze beseffen zo weinig met hoeveel plezier Hij hen wil redden. U zult blij zijn dat u gered bent, maar Hij is nog veel blijer dat Hij u kan redden. U zult dankbaar zijn dat u aan het feestmaal zit, maar van ieder die naar het feestmaal komt, is geen hart zo blij als het hart van de Koning! Ik weet, dat toen de koning binnenkwam om Zijn gasten te overzien. Hij vreugdesprankjes in zijn ogen had, die in de ogen van geen van de gasten te vinden waren. Hij heeft de vreugde van Zijn vrijgevigheid!
Misschien heeft u soms een ontroering van genoegen gevoeld wanneer u iets goeds gedaan hebt voor uw arme medemensen. Denkt u zich dan eens in wat de vreugde van Christus moet zijn, de vreugde van de Vader en de vreugde van de Heilige Geest – de vreugde van het goeddoen aan hen die dat niet verdienen, de vreugde van het schenken van gunsten aan boze en ondankbare mensen, de vreugde te tonen dat Hij goed doet omdat Hij goed is – niet omdat u goed bent, maar omdat Hij goed is! Zo zal de Heere God over de bergen van uw zonden springen, over uw vooroordelen en de stromen van ongerechtigheden, opdat Hij tot u kan komen en u de volle heerlijkheid van Zijn liefde en Zijn tedere barmhartigheid tonen! O, dat sommigen nu voor het eerst tot Jezus getrokken zouden worden, hun vertrouwen op Hem stellen en vergeving en vrede vinden!