VOORWOORD
In een tijd waarin vele stemmen zwijgen of zich aanpassen, klinkt de stem van Charles Haddon Spurgeon in het tijdschrift The Sword and the Trowel als een ernstige en vurige vermaning die nog steeds weerklank vindt. Aan de hand van zijn reizen in Lugano, Verona en Venetië doorgrondt Spurgeon in dit artikel scherp en onverbloemd de uiterlijke vertoning van de Kerk van Rome, die zich beroemt op onfeilbaarheid en macht. Hij richt zijn blik op wat werkelijk zichtbaar is voor elke reiziger: de kerken, altaren, plechtigheden en processies, die tezamen het levend getuigenis vormen van haar invloed en hoogmoed. Tegelijk vergelijkt hij deze uiterlijke pracht met de oprechte eenvoud en geest van Gods Schepping en Zijn Woord. Dit is geen lichtvaardige beschouwing, maar een ernstige oproep tot bezinning en toetsing van wat zich ‘kerk’ noemt aan het onfeilbare licht van Gods waarheid.
EEN NIEUWE WEEK VAN REIZEN EN EEN NIEUW THEMA
LUGANO, VERONA, VENETIË
Nu wij de verheven werken van de Goddelijke Auteur voor ons zien liggen, zijn wij klaar om de aanspraken te beoordelen van een derde werk dat ook goddelijke oorsprong claimt: de kerk van Rome, die zich beroemt op een onfeilbaar hoofd. We zullen ons niet verdiepen in haar leerstukken; dat laat ik over aan de theologische studenten en leggen we nu terzijde. Ons oog richt zich op haar uiterlijk—de dingen die elke reiziger kan waarnemen: haar kerken en altaren, haar heiligdommen en plechtigheden, haar priesters en processies. Dit alles vormt haar leer voor het volk; het is haar levende catechismus, haar zichtbare geloofsbelijdenis. Dáárin schuilt niet alleen haar aantrekkingskracht, maar ook haar macht—de sleutel tot haar invloed en de kroon van haar trots.
Wij doen haar geen onrecht en tonen geen gebrek aan eerlijkheid wanneer wij haar stijl en geest vergelijken met die goddelijke eigenaardigheid die zo duidelijk blijkt uit Gods andere werken — de natuur en de Schrift. De vraag die ons bezighoudt is eenvoudig, maar van groot belang: wekt de uiterlijke eredienst van Rome bij een onbevooroordeelde toeschouwer de indruk dat deze aansluit bij de geest van het Nieuwe Testament? Komt haar ceremonieel overeen met het gevoel dat geboren wordt bij het aanschouwen van de zuivere schoonheid van Gods schepping?
Ons antwoord moet beslist ontkennend zijn. Misschien zijn onze smaak en gevoeligheid gevormd door opvoeding en geloof, maar ons oordeel is eerlijk en weloverwogen. We hebben oprecht geprobeerd de ware kern van het rooms-katholieke uiterlijk te doorgronden — zonder te overdrijven of kwaad te willen doen — en zijn tot de slotsom gekomen dat haar wijze van eredienst zo ver afstaat van de geest van de natuur en de stijl van de openbaring, als de opzichtigheid van een zondares van de ingetogen waardigheid van een kuis meisje.
Het katholicisme lijkt met list en kunst door zijn duistere ontwerper bedacht als een geraffineerde vervalsing van het Goddelijke. Het imiteert het hemelse tot in de kleinste details, maar mist de ziel, de innerlijke kracht van Gods Geest. Kathedraalkoepels mogen dan wel de hemel nabootsen, marmeren zuilen lijken op de ceders van Libanon, gouden mozaïeken schitteren als sterren, en wierookwolken stijgen op als hemelse nevel — het blijft allemaal een nagebootste schijn, en daarin schuilt de fatale tekortkoming. Want alles wat God schiep is origineel, een meesterwerk uit Zijn hand.
Daarom is het contrast tussen de schepping van de Allerhoogste en de kunstmatigheid van Rome schrijnend. In de grote tempel van de natuur wordt de Schepper nooit zichtbaar uitgebeeld. God is overal aanwezig — op de woeste zee, in de stille woestijn — maar altijd als de verborgen God. Wie door Zijn schepping wandelt hoort Zijn stem en ziet Zijn majesteit, maar de natuur fluistert: “Gij hebt geen gelijkenis gezien.” De onzichtbare God wordt niet weergegeven door bergen of sterren, want de hele aarde getuigt: “Wolken en donkerheid zijn rondom Hem.” En van elke heuvel en vallei klinkt het uit: “Wie is gelijk de HEERE onze God? Die zeer hoog woont.”
In de Schrift horen wij ditzelfde getuigenis — helder en onweerlegbaar. Daar luidt Gods gebod: “Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten.” (Exodus 20:4–5)
Mozes was zeer ernstig op dit punt; hij spoorde het volk plechtig aan: “Wacht u dan wel voor uw zielen (want gij hebt geen gelijkenis gezien ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak). Opdat gij u niet verderft en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld: de gedaante van man of vrouw, de gedaante van enig beest dat op de aarde is, de gedaante van enigen gevleugelden vogel die door den hemel vliegt, de gedaante van iets dat op den aardbodem kruipt, de gedaante van enigen vis die in het water is onder de aarde … Wacht u, dat gij het verbond des HEEREN uws Gods, hetwelk Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden beeld zoudt maken, de gelijkenis van iets dat de HEERE uw God u verboden heeft. Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. Wanneer gij nu kinderen en kindskinderen gewonnen zult hebben en in het land oud geworden zult zijn, en u zult verderven, dat gij gesneden beelden maakt, de gelijkenis van enig ding, en doet wat kwaad is in de ogen des HEEREN uws Gods, om Hem tot toorn te verwekken. Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. En de HEERE zal u verstrooien onder de volken; en gij zult een klein volksken in getal overblijven onder de heidenen waar de HEERE u heen leiden zal. En aldaar zult gij goden dienen die des mensen handen werk zijn, hout en steen, die niet zien noch horen, noch eten noch rieken. (Deut. 4:15-28.)
In het Nieuwe Testament, dat aan het licht brengt wat voor koningen en profeten verborgen bleef, wordt dit grote principe niet gebroken. De leer is duidelijk en onmiskenbaar wanneer ze ons herinnert aan de woorden: “God is een Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.” (Johannes 4:24.) God openbaarde Zich in het vlees, maar de godheid werd ons niet voorgesteld of vertegenwoordigd door het lichaam van Christus Jezus, want voor zover Hij zichtbaar was voor de menselijke zintuigen, was Hij een mens; Zijn eigen lippen leerden ons deze waarheid toen Hij zei: “Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf. Tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb.” (Lukas 24:39)
Het is waar dat de nederdaling van de Heilige Geest werd voorgesteld door een duif, door vurige tongen en een krachtige wind. Maar deze symbolen — evenals de gouden kandelaar, de zalfolie en vele andere beelden uit het Oude Testament — geven geen beeld van de goddelijke Persoon van de Heilige Geest. Zij tonen slechts Zijn werk en machtige daden. In de schepping openbaren wilde golven en harde rotsen Gods werken, maar nooit Zijn persoon. Zo is het ook met de neerdalende duif en de tongen van vuur: zij tonen Zijn werking, niet Zijn wezen. Want de Persoon van de Godheid is nooit geopenbaard en God heeft niet geprobeerd Zichzelf te openbaren in de natuur of in zichtbare vorm in de Schrift.
De Heilige Schrift spreekt helder over de Ene Die aan ons wordt geopenbaard als de Vader. Onze Heere zei: “Niet dat iemand den Vader gezien heeft dan Die van God is; Deze heeft den Vader gezien.” (Johannes 6:46). En de geliefde apostel Johannes verzekert ons: “Niemand heeft ooit God gezien.” (1 Johannes 4:12). Paulus is, net als Mozes, verontwaardigd over de zonde om God te vereren door middel van beelden. Hij veroordeelt hen die “zich uitgevende voor wijzen, dwaas zijn geworden, en de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd hebben in de gelijkenis eener afbeelding van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.” (Romeinen 1:22–23). Zo getuigen zowel het zichtbare universum als het Oude en Nieuwe Testament dat de Heer “de onzichtbare God” is.
Daarentegen plaatst de Rooms-Katholieke kerk talloze afbeeldingen waarin de eeuwige en allerhoogste God wordt voorgesteld als een eerbiedwaardige oude man. Met afschuw zagen wij deze week afbeeldingen van de zogenaamde Drie-eenheid: de Verlosser, een duif en een grijsaard, vaak omsloten door een driehoek en met de Maagd Maria erbij. Sommige van de beroemdste schilderijen van grote meesters zijn daarom godslasterlijk. Het getuigt van de diepe verdorvenheid van de kerk van Rome dat zij deze beelden niet alleen bewaart, maar ze in haar kerken tentoonstelt, ze als kostbare schatten beschouwt en haar gelovigen toestaat ervoor te knielen.
Aan de deur van de kerk van St. Zeno in Verona bevinden zich reliëfs die, hoewel oud, weerzinwekkend zijn vanwege hun godslasterlijke voorstelling: Hij, voor Wie de engelen hun aangezicht met hun vleugels bedekken, wordt in brons afgebeeld als een mismaakte man die Eva uit Adams zijde trekt. In St. Maria Formosa te Venetië hangen boven het altaar twee portretten van bejaarde mannen, beiden bedoeld als verbeelding van de Eeuwige Vader. In de kerk van San Giorgio Maggiore wordt dezelfde goddelijke Persoon afgebeeld als een oude man met een grijze baard, gekleed in rood en zwart. Helaas zijn er talloze voorbeelden — het lijkt bijna een geliefd thema voor kunstenaars. Zij tonen in hun godslasterlijke werk een even achteloze vrijmoedigheid als een dorpsschilder die een uithangsbord voor een herberg schildert met de markies van Granby of een rode leeuw.
Bij het aanschouwen van de gruwelijke afgoderij van Rome wendt de ware gelovige zich in ontzetting tot de Heilige Geest, biddend om reiniging van de ontheiliging die het zien van zoveel kwaad met zich meebrengt. O God van hemel en aarde, verstrooi hen die trachten de antichrist opnieuw tot macht te brengen in ons land en het bijgeloof terug te brengen dat Uw heilige toorn oproept.
Het is opmerkelijk dat noch de natuur, noch de openbaring rivaliserende objecten voor menselijke aanbidding heeft ingesteld; beide nodigen ons uit om alleen God te vereren. Zoals de majesteit van de bergen en de overvloedige valleien beiden hun oorsprong vinden in de Almachtige HEERE, zo verkondigen zij ook Zijn lof. In de schepping zijn geen altaren ter ere van schepselen. De hemel en de aarde zijn vervuld van Uw heerlijkheid, o God; er is geen plaats waar de glorie van Maria of de eer van Sint Marcus kan worden geplaatst. “De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen.” Er blijft geen ruimte over om de roem van Dominicus of Franciscus te bezingen.
Ook het geïnspireerde Woord is even exclusief in zijn eerbetoon. Geen enkele passage geeft rechtmatige verering aan wie dan ook behalve aan de HEERE. Gabriël begroette Maria met de woorden: “Wees gegroet, gij die hoogst begenadigd zijt!” Maar afgezien van deze blijde begroeting — gericht aan een vrouw die, evenals alle andere verlosten, had geleerd zich te verheugen in God, haar Verlosser — wordt nergens iets gezegd dat de dienst van Mariaverering kan rechtvaardigen. In elk geïnspireerd boek wordt slechts de HEERE verheerlijkt, en zo helder als de zon op het middaguur klinken de waarheden dat alleen Hij als de enige God behoort te worden aanbeden, en dat alleen Jezus gezocht moet worden als verzoening voor de zonde en als Middelaar bij God.
Hoe anders is het katholicisme! Deze week hebben wij herhaaldelijk grote poppen gezien, opzichtig gekleed, met kleinere poppen in hun armen, die daadwerkelijk werden aanbeden als de Maagd en het Kind. Wij zagen toegewijden kruisen van ebbenhout, ivoor en schildpad kussen en hun lippen drukken op de voeten van beelden die de Verlosser moesten voorstellen. Wij waren getuige van duizenden die zich bogen voor een hostie, en wij zagen skeletten, oude botten en vergaan textiel geëxposeerd als voorwerpen van heilige verering. Van alle pauselijke afgoderijen is de meest schaamteloze — en de meest wijdverbreide, in straten, langs kanalen, op wegen en in talloze kerken en kapellen — de verering van Maria.
Zij wordt vereerd als de godin van de katholieken; aan haar heiligdommen worden wonderen toegeschreven, en de ontelbare zilveren harten die als votiefgeschenken aan haar altaren hangen, getuigen van het grote aantal bewonderaars van dit vrouwelijke idool. Wat zouden de apostelen zeggen van zo’n verering voor haar, tot wie de Meester sprak: “Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn uur is nog niet gekomen”?
Als Maria de hemel en de aarde had geschapen en de mensheid met haar eigen bloed had verlost, zou zij niet meer eer en aanbidding kunnen ontvangen dan haar door de katholieken wordt betoond. Zij schrijven haar bijna alle heerlijkheid toe die toekomt aan de Zoon van God; zij is hun troost, hun vreugde en hun hoop; de sterke toren van David, de lelie der dalen, de ark van het verbond, het anker der ziel, de koningin des hemels, en nog talloze andere titels. De tijd zou ons ontbreken om ook maar een tiende van de welluidende lofprijzingen te noemen waarmee Maria, door pauselijke afgoderij, tot oneer wordt gebracht.
Zij wordt aanbeden als zonder zonde verwekt en ten hemel opgenomen, hoewel geen van beide beweringen ook maar het geringste Bijbelse fundament heeft. Men beeldt haar af als gekroond door de Vader in de hemel, met de maan onder haar voeten en sterrenkrans om haar hoofd; werkelijk, aan de eerbewijzen die haar worden toegebracht lijken geen grenzen te zijn.
Tijdens onze omzwervingen zagen wij ontelbare heiligen en heiligenbeelden, vaak van personen van wie wij nauwelijks wisten wie zij waren: Sint-Lucy, Sint-Pantaleon, Sint-Rocco, Sint-Bruno, Sint-Cosmo, en vele andere dames en heren hebben hun eigen kapellen en altaren. In het paleis van de doge in Venetië zagen wij een bijzonder aanstootgevende voorstelling van een zekere Sint-Katherina, afgebeeld als de bruid van het kindje Jezus, terwijl Hij haar de ring aan de vinger schuift.
Als Rome werkelijk in één God gelooft, aanbidt zij in de praktijk duizend anderen met nog prominentere toewijding. Welke geloofsbelijdenis zij ook uitspreekt, de geest van deze uiterlijke vertoningen komt onmiskenbaar polytheïstisch over op elke toeschouwer. Als Paulus vandaag in Antwerpen, Lugano, Verona of Venetië zou zijn, zou zijn geest, net als destijds in Athene, diep verontrust raken vanwege steden die volledig zijn overgeleverd aan afgoderij. Voor ons lijkt het katholicisme evenmin op Gods schepping als op Zijn Woord. Wij geloven dat iedere onbevooroordeelde waarnemer dit kan onderkennen. Wij laten het oordeel over aan ieder mens met gezond verstand; maar als iemand gelijkenis ziet tussen de waardige eenheid van eerbetoon aan de grote en enige wijze God — in Zijn werken en in Zijn Woord — en de verering van talloze voorwerpen van eerbied die voortkomen uit het pauselijke bijgeloof, dan zijn wij van mening dat hij dwaalt.
Verstandige mensen vertellen ons dat Gods universum geen overbodigheden kent — geen enkele onnodige eis of vertoning die alleen dient om op te scheppen. Zelfs het kleinste diertje heeft, net als de adelaar en het paard, een nut en een doel. Frankrijk werd ooit bedreigd door hongersnood doordat boeren de kleine vogels uitroeiden, waardoor het land overspoeld werd door rupsen en insecten die de oogst bedreigden. Toen de dodo en de dinoris van eilanden in de Stille Zuidzee verdwenen, namen mensen op wrede wijze wraak op zichzelf door elkaar op te eten.
Het universum verspilt niets aan lege pracht. Het is altijd schoon en verheven, maar nooit opzichtig of ijdel. Hoe majestueus een storm ook is, hij heeft zijn doel en nut — even verbonden met het werk van Gods voorzienigheid als de os met de ploeg van de landbouwer. De donder is niet slechts het rollen van trommels in de mars van de HEERE der heerscharen, en de bliksem geen ijdle flitsen van het zwaard des hemels.
De kleuren van bloemen dienen niet alleen om het oog te strelen, maar helpen de plant het licht op te nemen dat haar leven geeft. Noch de roos, noch het viooltje lijkt geschilderd voor het effect; hun schoonheid is een natuurlijk deel van henzelf en geen kunstgreep. Vormen van schoonheid, geuren, klanken en smaken hebben elk een dieper doel dan alleen maar oppervlakkig genot; ze zijn beslist niet als het vergulde stucwerk in een café, dat enkel bedoeld is om aandacht te trekken. Zelfs Judas zou, bij de overvloedige gave van de natuur, vragen: “Waartoe dient dit alles?” en hij zou ieder detail kunnen verantwoorden, al begrijpen haar kinderen dat misschien nog niet.
Diezelfde waarheid zien we terug in de Schrift. De Heilige Schrift kent geen overbodige wonderen, geen wonderen omwille van het wonder, noch taal die opgeblazen is om indruk te maken; geen leer zonder een praktisch doel. Jezus is de Prins van de goddelijke economie. Wanneer Zijn vrijgevigheid het grootst is, beveelt Hij Zijn discipelen de overgebleven brokken op te rapen, opdat niets verloren gaat. Hij schiep geen kruimel voor de sier; alles diende een doel. Zijn getrouwe dienaar, de apostel der heidenen, schreef aan de Korinthiërs:
“EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. En ik was bij ulieden in zwakheid en in vreze en in veel beving. En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods.” (1 Korinthiërs 2:1–5) Hij kon terecht zeggen: “Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij veel vrijmoedigheid in het spreken.” (2 Korinthiërs 3:12)
Een eeuw geleden schreef een ontwikkelde dame na haar reis door katholieke landen: “De schittering, de opsmuk en de kinderachtige versieringen in de kerken overtreffen alles wat ik me ooit had kunnen voorstellen — behalve wat ik met eigen ogen heb gezien. De pracht van de altaren zou beter passen in de toilette van een elegante dame dan in een plaats die gewijd is aan plechtige eredienst. Ik ben het moe om te kijken naar al dat klatergoud en die veelheid aan zinloze frutsels. De meeste beelden zijn zulke poppen dat kinderen erom zouden huilen. Zelfs de hoogaltaren zijn overladen met dwaze snuisterijen, alsof ze bedoeld zijn om jongens en meisjes te vermaken in plaats van gevoelens van eerbied en devotie op te roepen.”
Haar woorden gelden nog altijd. Toen wij in een kerk in Lugano zaten om een bijzonder schilderij te bekijken, hoorden we voetstappen en gezang. We schoven het gordijn opzij en zagen twee jongens binnenkomen, die een processie aanvoerden, elk met een lamp met een kaars erin. De zon scheen fel, en hun vlammen verbleekten in het licht — nutteloos en zonder betekenis. Kort daarna trok een andere stoet door de straten, bestaande uit mannen en jongens die kaarsen droegen die totaal geen doel hadden in ware eredienst en Gods Naam niet verhieven.
In de kerken vinden we kunstbloemen, flonkerende banieren, tinseldecoraties, brandende talgkaarsen en meer van dit soort. Geen van deze dingen herinnert ons aan Hem die zijn gewaad droeg als een kleed zonder naad, noch doen ze denken aan de eenvoud van de vissers en het evangelie van Christus — behalve als schrille tegenstelling.
Priesters in blauw, scharlakenrood, geel, roze en alle kleuren van de regenboog, bedekt met kant, borduurwerk en juwelen, die hun ambt uitoefenen te midden van wolken wierook bij altaren vol bloemen, versiering en kunstgrepen — dit alles staat mijlenver af van de verheven eenvoud van de natuur en de nederige leer van de Zoon des Mensen.
Ga eens zitten op de helling van een berg waar het heideveld bloeit en je even kunt rusten. Kijk neer op de met bossen bedekte heuvels en de valleien die bruisten van overvloed. Hef je ogen op naar de besneeuwde toppen en de langzaam voortdrijvende wolken, en aanschouw de prachtige natuurlijkheid van Gods schepping. Sla je zakbijbel open en lees een hoofdstuk; let op de eenvoudige taal waarin de diepste waarheden worden verwoord en voel de onversierde schoonheid van de Geest. Sluit dan het boek, wend je blik af van dat heilige uitzicht en richt je ogen op een kerkgebouw, waarin een donkere Maria staat of een mismaakt kruisbeeld, rijk beschilderd en versierd met kinderachtige ornamenten. Betreed die kerk en aanschouw de bont geklede priesters, de uitbundig versierde altaren, de brandende kaarsen, de geurige wierook, de knielingen, het luiden van klokken en de plechtige processies. Je zult de tegenstelling tussen wat buiten en binnen leeft nooit vergeten — de volslagen tegenstelling tussen de geest van waarheid en die van het bedrog.
Waarheid is de atmosfeer van Gods wereld en van Zijn Woord; leugen is het element van het katholicisme. Waarheid heeft geen verf op haar wangen; zij is het mooist als zij het minst versierd is. Zij veracht vernis en klatergoud; haar glorie is haar eigen wezen, haar schoonheid komt voort uit volmaaktheid. Zij heeft geen goedkope charmes nodig. Maar het katholicisme moet, zoals Izebel, haar gezicht beschilderen en haar hoofd versieren, want zij is verwilderd en lelijk. Daarom wordt zij in de Openbaring met recht afgebeeld als een vrouw gekleed in purper en scharlaken, getooid met goud, edelstenen en parels.
Nog een gedachte dringt zich aan ons op. De goddelijke wijsheid van de natuur is in volmaakte harmonie met die van het Nieuwe Testament: beiden openbaren de universele heiliging van alle plekken en dingen. “Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.” (1 Korinthiërs 10:26) Alles is gewijd aan de HEERE door het liefdevolle en geheiligde hart. Geen enkel deel, hoe somber of verontreinigd het ook lijkt, is werkelijk slecht; geen enkele wildernis, hoe duister ook, is onheilig. Overal straalt de Shekinah van Gods aanwezigheid voor wie gelovig ogen heeft. Nu op Golgotha het bloed is vergoten, is het universum van onze Vader volledig geheiligd; de hele schepping wacht op de voltooiing van de verlossing waaraan ook zij haar deel zal hebben.
Wat ooit onrein en verboden was, is nu voor de gelovige gereinigd. Het visioen van Petrus gold niet alleen voor hem: de viervoetige dieren, de wilde beesten, de kruipende dieren en de vogels van de hemel zijn niet langer onrein, want een stem uit de hemel zegt nog altijd: “Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken.” (Handelingen 10:15)
Wie geestelijke oren heeft, hoort in alles een lofzang tot God; wie geestelijke ogen bezit, ziet dat alle dingen bekleed zijn met gewaden van aanbidding. Zelfs de schepselen die mensen minachten, of die angst en afkeer oproepen, maken deel uit van het koor van Gods lof, samen met de meest bewonderde en geliefde. Diezelfde psalm roept uit: “Looft Hem, al Zijn engelen! Looft Hem, al Zijn heirscharen! Looft Hem, zon en maan!” en vergeet de walvissen niet, en noemt ook de beesten en kruipende dieren. Er is geen grens meer rond de berg, geen verbod op enig schepsel; allen vinden hun plek in het loflied dat David zong: “Al Uw werken, HEERE, zullen U loven.” (Psalm 145:10)
Toen de Heere Jezus bij de bron in Samaria zat, ontving Hij van een vragende vrouw het verlangen te weten of Gerizim of Sion de ware berg van aanbidding was. Maar Hij antwoordde: “Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; want de Vader zoekt zulken die Hem aldus aanbidden.” (Johannes 4:21, 23–24)
Zoals de scheiding van plaatsen is opgeheven, geldt dat nu ook voor personen. De scherp afgebakende grenzen zijn voorgoed weggenomen: “Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen.” (Kolossenzen 3:11) Ook tijden, seizoenen, spijzen en dranken zijn niet langer heilig of profaan, want de Geest zegt: “Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten. Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus.” (Kolossenzen 2:16–17)
De uiterlijke vormen van het katholicisme staan in schril contrast met deze geestelijke waarheid. Zij ademen een veel joodser geest dan een christelijke, vol rituelen en uiterlijke heiligheid, ver verwijderd van de bedeling van genade en waarheid. Overal ziet men zogenoemde heilige plaatsen, heiligdommen en altaren, alsof de apostel nooit via de Heilige Geest had gezegd: “De God Die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Die de Heere is des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt.” (Handelingen 17:24)
Bij de ingang staat wijwater, alsof het water van het meer, zo blauw als een saffiersteen, niet heilig genoeg zou zijn; alsof de zuivere regen en de ochtenddauw heiliger zijn dan dat mengsel dat door de priesters is samengesteld. De klokken luiden zo vaak dat men op heilige dagen en uren bijna zou wensen dat men zijn oren kon missen, alsof elke dag niet heilig is voor de HEERE en elk uur niet aan de Allerhoogste gewijd.
Er is een priesterlijke kaste: mannen met geschoren kruinen, gekleed in bijzondere gewaden, gesteld boven het volk als speciale dragers van genade, ondanks Petrus’ verklaring voor alle gelovigen: “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap.” (1 Petrus 2:9)
Paulus vraagt de Korinthiërs: “Weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt?” (1 Kor. 6:19) Toch proberen de dienaren van Rome ons te laten geloven dat alleen zij de Geest ontvangen en vervuld zijn. Ook het voorschrijven van bepaalde voedingsmiddelen op bepaalde dagen staat haaks op Paulus’ woorden: “De spijze nu maakt ons God niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek.” (1 Kor. 8:8)
Zoals de hindoe gebonden is aan het kastenstelsel en iedereen buiten zijn kring als onrein aanschouwt, zo leeft ook de rooms-katholiek in afscheiding. Terwijl wij, die leven in de vrijheid van het evangelie, overal een heiligdom vinden, een altaar in ons hart, en in Gods heelal niets ervaren dat ons verhindert om, met de hulp van de Geest, tot zuivere devotie op te stijgen.
Augustinus sprak treffend: “Elke heilige is een tempel van God, en wie zijn tempel met zich meedraagt, kan overal bidden wanneer hij wil.”
Voor ons, drijvend op het meer van Lugano, zong de nachtegaal haar lied:
“In een stortvloed van oprechte vreugde,
Zo snel vloeide het, haar tong zo welbespraakt,
Alsof ze dacht dat haar toehoorders weg zouden zijn
Voordat de helft verteld was.”
Voor ons was zij een paradijsvogel en haar gezang klonk als hemelse muziek. We wandelden langs de oevers van het Meer van Como, waar slingers van wijnranken tussen de bomen hangen, klommen over de steile terrassen waar geuren opstijgen uit bloemen van alle windstreken, en keken neer op die binnenzee “omringd door kastelen, dorpen en dorpstorens, boomgaarden en wijngaarden, alpen en alpensneeuw.” Het was onmogelijk om niet uit te roepen: “Hier is God geweest en Zijn aanwezigheid is nog steeds voelbaar.”
Onze ziel werd niet minder vervuld van aanbidding onder de oude muren van Bergamo, in de schaduw van de torens van Verona, of in deze ‘glorieuze stad aan zee’. Heel Italië, van kust tot kust, heeft ons uitgenodigd om ons te verheugen in de Naam van onze Jehovah. Vanaf de kust van Lido keken we over de Adriatische Zee en leek het alsof fluisteringen vanuit het land van de rijzende zon over het kabbelende water kwamen — een zegen van Hem die de hele aarde zegent.
Mag ons lage geloof ver wegblijven, dat ons wil binden en wegvoeren uit de vrijheid van het evangelie, om ons te verstrikken in illusies en ons te onderwerpen aan leugens.
Wie de pracht en praal van Rome wil aanschouwen zoals wij die hebben gezien, hoeft niet ver te reizen; haar portret staat al vastgelegd in het achttiende hoofdstuk van de Openbaring van Johannes, dat haar opkomst en ondergang voorspelt. De duistere geest van het pausdom verscheen niet zonder dat het door profetie werd aangekondigd, en degenen die het volk misleidden, kwamen niet heimelijk — hun komst was al gezien en bekendgemaakt.
“Ere they came,
Their shadows, stretching far and wide, were known;
And, two that looked beyond the visible sphere,
Gave notice of their coming—he who saw
The Apocalypse, and he of elder time,
Who in an awful vision of the night
Saw the four kingdoms. Distant as they were,
Those holy men, well might they faint with fear!”
In het vorige nummer van The Sword and the Trowel had hij een reisverslag gepubliceerd met de titel “Van Engeland naar Italië: een hoofdstuk uit het boek van de natuur”, waarin hij schreef: “De Grote Meester Auteur heeft verschillende boeken uitgegeven; onder andere een boek met de titel ”Het boek der openbaringen“ en een ander met de titel ”Het boek der schepping”. We hebben jarenlang het Woord-boek [de Schrift] gelezen en uitgelegd, en nu bestuderen we het Werk-boek [de natuur] en zijn we verdiept in enkele van de meest schitterende pagina’s ervan.”


