Een preek uitgesproken in het jaar 1867, door C.H. Spurgeon in de Surray Chapel, Blackfriar’s Road
Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht. Ik zóek Uw aangezicht, HEERE. Psalm 27:8
De manier waarop we dit alomvattende antwoord op de uitnodiging van de Heere zouden kunnen uiteenzetten is drieledig. Ten eerste zouden we kunnen zeggen dat de mens verplicht is Gods aangezicht te zoeken, omdat Hij dat, als zijn Schepper, van hem eist. Ik denk dat het onnodig is om deze bewering in grote lijnen te rechtvaardigen in een samenkomst als deze. De Heere God heeft immers het volste recht om van het schepsel te eisen dat hij onvoorwaardelijk gehoorzaamt aan de roep van zijn Maker. Waar de Schepper zegt: ‘Zoek Mijn aangezicht’, daar is het schepsel verplicht te antwoorden: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’ En dit des te meer omdat onze Schepper onze verplichtingen van uur tot uur vernieuwt door Zijn almacht voortdurend aan ons te openbaren en te verheerlijken en ons bestaan voortdurend te vernieuwen. In zekere zin worden we elke dag ‘geschapen’, opdat het schepsel niet tot zijn oorspronkelijke staat zou terugkeren, het lichaam tot stof zou wederkeren en onze geest zou sterven, wanneer de Schepper ons niet door Zijn eeuwige goddelijke almacht in leven hielt.
Omdat we elke dag afhankelijk zijn van de Schepper en Onderhouder van alle dingen, is het als dagelijkse schuldenaren onze dagelijkse plicht om blijmoedig gehoor te geven aan de uitnodiging van de Heere “Zoek Mijn aangezicht,” ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’ Als iemand in uw midden zou beweren dat dit geen verplichting is op grond van deze redenen, zou ik hem antwoorden dat de geboden van God altijd zo goed en zo rechtvaardig zijn dat het de plicht van de mens moet zijn om ze te gehoorzamen. Als het voor de Allerhoogste mogelijk was om iets te bevelen dat onrechtvaardig, oneerlijk of onredelijk was, dan zou deze of gene vraag kunnen opkomen over Zijn goede recht; maar nu de geboden van de Heere voor ons welzijn zijn – nu we op geen enkele manier wijzer of beter kunnen doen dan ze te gehoorzamen, is de mens, als redelijk en denkend wezen, verplicht om de wijze, lieflijke en tedere raad van die grote God te gehoorzamen, en om gehoor te geven aan de uitnodiging van de Heere en in alle opgewektheid de aanwezigheid van de hemelse Vader te zoeken: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’
Omdat we er volledig van overtuigd zijn dat dit het geval is en niets anders, blijven we vasthouden aan het standpunt dat bereidwillige gehoorzaamheid, in welke mate het ook een plicht is, en waar het ook gevonden wordt, beschouwd moet worden als een werk van de Heilige Geest.
Sinds de dagen van Adam is er nooit een mens op de wereld gevonden die met heel zijn hart antwoord gaf op de tekst, zonder dat de Heilige Geest hem gewillig maakte op de dag van Gods heirkracht. Wij maken geen verontschuldigen voor mensen die ongehoorzaam zijn; maar als iemand gehoorzaam is, komt de eer van die gehoorzaamheid alleen toe aan God de Heilige Geest, Die alles in ons werkt, beiden het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. We zijn ervan overtuigd dat het met ieder van ons ook zo was. Want de Heere God zei tegen ons: ‘Zoek Mijn aangezicht’, niet alleen nu en dan, maar honderden en duizenden keren – in onze kindertijd – in Zijn Woord – zowel in het lezen als in de prediking; maar we wilden de geboden van de Heere niet gehoorzamen, we keerden ons af van de fontein des levens en streefden ongerechtigheid na. Maar toen de Heere God krachtig tot ons kwam, toen de Heilige Geest, Die de ziel doordringt – Die de geest verlicht – Die onze wil zachtjes neigt – Die onze neigingen beteugelt – Die ons hervormt en vernieuwt – tot ons sprak in het zoete ruisen van een zuchtende wind, en Zichzelf aan ons verheerlijkte, ja toen konden we voor het eerst met vreugde zeggen: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’
Wij sluiten ons daarom van harte aan bij Mr. Bonar, als hij zegt: ‘Alles wat ik was, met mijn zonden, mijn schuld, mijn veroordeling, heb ik alleen aan mijzelf te danken; maar ook alles wat ik nu ben, heb ik te danken aan de genade van mijn God en aan Hem alleen. Aan mijzelf schrijf ik alle ellende van mijn vroegere toestand toe; maar de verlossing waarin ik me nu verheug, deze heb ik te danken aan de genade van mijn God en aan Hem alleen. Ik reken alle ellende van mijn vroegere banden en gebondenheid aan mijzelf toe; maar nu wandel ik in het levenslicht, hetwelk ik te danken heb aan de genade van mijn God, en aan Hem alleen.’
Zo’n geest als waarvan we in de tekst lezen, kunnen we daarom in de derde plaats beschouwen als het bewijs van verkiezing en ook als het bewijs van het deelhebben aan de heiligmakende genade van God. Hoe kunnen we het volk des Heeren tellen? U neemt hen waar wanneer de Heere God roept. De oproep is algemeen en staat in het meervoud: ‘Zoek Mijn aangezicht;’ maar het antwoord erop is persoonlijk en staat in het enkelvoud: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’ Welnu, dit wordt vroeg of laat het antwoord van elke uitverkoren ziel. Iedere uitverkorene tot het eeuwige leven wordt op Gods tijd wedergeboren en het nieuwe leven deelachtig, terwijl dat levende en onvergankelijke zaad, dat acht geeft op het woord des Heeren, dat woord op het lieflijkst laat weergalmen.
Om deze waarheid uit te leggen, wordt soms een heel goed voorbeeld gebruikt. U weet hoe onze dappere koning Richard, die ver van hier in Duitsland gevangen zat, werd gevonden door Blondel, de minstreel, en hoe hij hem opspoorde. Beiden hadden een lied voor en met elkaar gecomponeerd. Eerst zong de zanger een couplet en daarna de koning, niemand ter wereld kende die coupletten behalve zij. Zo zwierf de zanger van koninkrijk tot koninkrijk, – zo zong hij het eerste vers van zijn lied aan de deuren van elke gevangenis, maar hij kreeg geen antwoord, want de koning was er niet. Maar de Voorzienigheid bracht hem naar de plaats waar de koning gevangen zat, en zie, vanuit de diepte van de kerker hoorde hij de tonen van het lied dat hem bekend was; want de koning zong het tweede vers, waarop hij het derde zong, waarna de koning het vierde zong. En nu was hij er zeker van dat de koning daar was, want de twee verzen konden door niemand anders dan hem gezongen zijn.
Vele malen heb ik het Evangelie verkondigd, en ik predik het aan duizenden, aan wie ik tevergeefs wacht op het antwoord als de echo van Gods liefdevolle uitnodiging, en aan wie daarom ook het bewijs van Gods verkiezing ontbreekt. Maar men vindt ook wel een hart dat uitroept: “U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht.” Welnu, mijn antwoord is: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’ Zo vond ik de uitverkorenen van de Heere, zo ontdekte ik hen die verborgen leken en zag ik hen die God voor het leven had uitverkoren. Want hun geloof is het beste antwoord op het goddelijke Evangelie en ook een onweerlegbaar bewijs dat zij Gods uitverkorenen zijn. Zij, en zij alleen, geloven. Zij die niet geloven worden verdoemd, ‘maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven’.
Zo kunt u de tekst in drie delen beschouwen. Ik zou me verheugen in de wetenschap dat ieder van u de tekst in deze zin zou begrijpen; want christenen kiezen en verdelen nog steeds te veel tussen deze en andere waarheden; maar met Gods hulp ben ik vastbesloten om vrijelijk, zoveel als in mij is, en zonder aanzien des persoons, elke waarheid te verkondigen die ik in het woord van mijn Meester kan vinden. Noem het Arminianisme of Calvinisme of wat voor soort isme u ook maar wilt, weet dat u op een dag, de Dag des Heeren, rekenschap zult moeten afleggen over de waarheden die aan u verkondigd zijn en die in het Woord van God staan, of u ze nu aanvaardt of niet. Ik zeg u nogmaals dat de mens moreel verplicht is om het aangezicht van de Heere te zoeken en Zijn geboden te gehoorzamen; maar waar die plicht van gehoorzaamheid wordt nagekomen, daar is het alleen het werk van de Heilige Geest, en waar die wordt uitgeoefend, daar is het een bewijs van uitverkiezing en een bewijs dat de genade Gods in de ziel woont en werkt.
We zullen de tekst echter vanuit een ander gezichtspunt bekijken en spreken over de geest van gehoorzaamheid aan Gods Woord die deze tekst ademt. We zullen eerst wijzen op het gebrek aan deze geest bij veel mensen; dan op het aankweken van deze geest; daarna waaruit het blijkt dat iemand deel heeft aan deze geest; en tenslotte hoe groot het loon is voor een zodanige, die de geest der gehoorzaamheid deelachtig geworden is.
1. Laten we dan kort stilstaan bij de afwezigheid van deze geest bij veel mensen.
Beste vrienden, hoe weinigen zijn er helaas die kunnen zeggen: ‘Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht. Ik zóek Uw aangezicht,’ want de grote schare – als ze tenminste oprecht de waarheid zeiden – zou ronduit belijden: ‘Gij zegt: zoek Mijn aangezicht; mijn hart zegt tot U: Wie is de Heere, Wiens stem moet ik gehoorzamen’? Ik ken Hem niet en ik zal Hem geenszins gehoorzamen.’ Helaas was dit bij sommigen van u ook het geval. Het woord van God vond helemaal geen weerklank in uw hart. Het werd op vele en verschillende manieren aan u verkondigd en we kunnen ons afvragen: ‘Wat kan er nog meer aan u gedaan worden?’ U hoorde het woord van de Heere uit de mond van een tedere moeder en zij sprak erover zoals niemand anders dat ooit kon. De Heere had u iets te zeggen toen Hij u op het ziekbed neerlegde; Hij sprak tot u door liefhebbende leraars en trouwe leraressen; – sommigen van u hoorden bijna elke dag een goed woord, ja, zelfs de vriendelijke blik van uw vrouw was een zoete, voortdurende prediking; sommigen van u waren niet zonder scherpe gewetensbeschuldigingen; maar helaas, u beantwoordde de stem van de Heere niet; u leefde voor ijdelheid, zo niet voor de zonde. U verwaarloost zo’n grote verlossing. God spreekt: ‘Zoek Mijn aangezicht.’ In elk gebedshuis, kunt elke zondag de oproep horen: ‘Zoek Mijn aangezicht,’ maar u antwoord: ‘Wat ik ook zoek, Gods aangezicht zoek ik niet’.
En met sommigen van u is het zo doorgegaan. Kon ik maar anders getuigen! U bent zo doorgegaan, niet slechts een week – een week is lang genoeg voor een zondig schepsel om zich tegen God te verzetten – maar het is niet slechts een week, maar maanden, zelfs jaren. Een jaar is een lange tijd voor een kind om zijn vader te weerstaan. Hoe weinig vorsten kunnen twaalf of veertien jaar standhouden tegenover een belegerde stad. ‘Nee,’ zeggen ze, ‘we zullen geen middel onbeproefd laten en een burger in de stad ophangen.’ Maar hun geduld wordt al snel zo koud als ijs en hun toorn wordt alsmaar heviger. God heeft echter sommigen van u doormiddel van Zijn Evangelie belegerd, en dat gedurende 30, 40, 50, 60, – misschien zelfs 70 jaar; en tot nu toe bent u de roepstem van de Heere blijven verwerpen. U hebt gehoor gegeven aan de uitnodiging van vrienden en verwanten; maar op die wonderbaarlijke uitnodiging: “Zoek Mijn aangezicht”, volgde niets anders dan dat koude antwoord: ‘Met God wil ik niets te maken hebben.’
‘Luister, hemel, neem ter ore, aarde! Want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen. Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk heeft geen inzicht‘ (Jes. 1:2-3). O wonder van diepe ondankbaarheid! – Mens, hoe is het mogelijk om jarenlang moedwillig doof te blijven voor de zoete stem van genade?
In sommigen van u is die koude afwijzing enigszins veranderd, maar nog niet helemaal uitgedoofd. Sommigen van u zijn misschien op deze plaats en onder de prediking van het woord in het hart gegrepen. Velen van ons ontvingen goede indrukken, zelfs toen we nog niet bekeerd waren; en sommigen van u die nog niet bekeerd zijn, bleven nog niet zo lang geleden verstoken van deze indrukken. Christus klopte aan uw deur en u hoorde herhaaldelijk Zijn stem. Nog niet zo lang geleden klopte Hij aan uw deur. Christus klopte vaak aan. De Schrift zegt: ‘Hij staat aan de deur en klopt‘ Hij klopt niet om vervolgens weer verder te gaan; maar, Hij staat aan de deur en Hij klopt.
Hij klopte herhaaldelijk en onophoudelijk, en velen malen sprak u, maar niet naar waarheid: ‘Ik zal opendoen.’ U hebt met eden gezworen dat u zich zou bekeren. Zullen al deze eden tegen u getuigen, en al deze goede voornemens uw verdoemenis verzwaren, als bewijs van hoe u de spot drijft met het allerheiligste, en hoe u de Alwetende probeert te misleiden? O zondaar, wat is er al voor u gedaan? Wat kan er nog meer voor u gedaan worden? Het is zinloos of u geslagen wordt – u zult de verzenen meer en meer tegen de prikkels slaan.
U hebt al veel slagen te verduren gehad, zodat u reeds bedekt bent met allerlei wonden, zwellingen en stinkende zweren, maar u keert nog niet terug. Ik heb u alleen dit te zeggen en dan gaan we verder naar een ander deel van de tekst. In ditzelfde boek, – in mijn Bijbel lees ik iets vreselijks. U vindt het in het Boek Spreuken, het 1ste hoofdstuk vanaf het 24ste vers; daar lezen we: ‘Omdat Ik riep, maar u weigerde, Mijn hand uitstrekte, maar niemand er acht op sloeg, omdat u al Mijn raad verwierp, Mijn bestraffing niet hebt gewild, daarom zal Ik ook lachen om uw ondergang, u bespotten wanneer uw angst komt, wanneer uw angst komt als een verwoesting, uw ondergang eraan komt als een wervelwind, wanneer benauwdheid en nood over u komen. Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden. Zij zullen mij ernstig zoeken, maar zullen Mij niet vinden, omdat zij de kennis hebben gehaat en de vreze des HEEREN niet hebben verkozen. Zij hebben Mijn raad niet gewild, al Mijn bestraffingen hebben zij verworpen. Zij zullen van de vruchten van hun weg eten, en verzadigd worden van hun eigen opvattingen‘ (Jes. 1:24-31).
Zo spreekt de Heere God tot u, o zondaar, die zegt: ‘Ik wil de Heere niet dienen.’ Neem die bittere hap, kauw erop en herkauw het, totdat u alle bitterheid ervan hebt geproefd en gesmaakt. Moge de Heere uw zonden net zo bitter maken als het oordeel over uw zonden. Moge de Heilige Geest u tot Christus en Zijn kruis leiden; want u zult zich nooit tot Hem of Zijn kruis wenden, tenzij de Heilige Geest u dwingt. O, dat u de Zoon leerde kussen, ‘opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden.’
En als u, terwijl u de woorden van de tekst leest, het gevoel hebt dat u geen deel hebt aan deze kinderlijke gehoorzaamheid en alle zegen die dat met zich meebrengt, dan kan schaamte uw gezicht bedekken; maar moge de Heere u daarbij ook de Geest van gebed schenken, dan zal ik erop vertrouwen dat de Heere uw nederig gebed zal verhoren. ‘Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht. Ik zóek Uw aangezicht!’
Maar Heere, als ik dat nog niet kan zeggen, breek dan nu met Uw grote hamer mijn harde hart en leer mij mijn wil aan Uw wil te onderwerpen, opdat ik nu en voor altijd de Uwe mag zijn.
2. We richten het woord nu tot de gelovigen en bidden daarbij gedurig dat de Heere Zijn woord heiligt in de harten van de onbekeerden. Ten tweede willen we uw aandacht vestigen op het voortdurend aankweken (vormen) van de geest der gehoorzaamheid aan de wil van de Heere. Beste vrienden, broeders en zusters in Christus, laten we eerst de algemeenheid van deze geest van gehoorzaamheid in de tekst opmerken. David zegt: ‘Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht.‘ Hij noemt helemaal geen tijd.
Als het ‘s morgens vroeg was, dan sprak zijn hart: ‘Ik zoek Uw tegenwoordigheid, o Heere, ik heb U nodig, want er ligt nog een hele dag voor mij.’ Als het middag was, en de Geest van God tot hem zei: ‘Zoek Mijn aangezicht’, dan sprak Davids hart: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE! Ik heb U nodig, nu de zon hoog aan de hemel staat’. Wanneer de avond valt, en de Geest van God tot hem zegt: ‘Zoek Mijn aangezicht’, heeft hij zijn antwoord al klaar: ‘Welnu, ik zóek Uw aangezicht, HEERE, want de dag loopt ten einde en de avond is aangebroken’.
Ja, zelfs als hij in de donkere nacht wakker werd had hij gemeenschap met zijn God en was hij bereid om het goddelijke woord te horen en het ter harte te nemen. ‘Als U sprak o Heer, dan sprak ik; als U bevelen gaf, gehoorzaamde ik; als U mij riep, dan antwoordde ik met blijdschap.’
Wat zou het geweldig zijn als het hart van elke gelovige in die toestand zou verkeren. Dat we niet slechts af en toe gehoorzamen en dan weer onze eigen weg gaan – of dat we soms naar de stem van de Heere luisteren en dan weer onze oren dichtstoppen, maar dat de Heere ons altijd bereid vindt om Hem te dienen, of Hij nu komt met het gekraai van de haan of om middernacht. God dienen – dit is het hoofdthema van de tekst, het wijst op een hart dat voortdurend onder de goddelijke invloed stond en voortdurend onderworpen was aan Gods wil. De magnetische naald trekt altijd naar de pool; zo zou het hart van de christen naar niets anders moeten verlangen dan naar de gemeenschap met God. De rivieren monden uit in de zee – hun wateren stromen in de machtige oceaan. Zo zou onze ziel voortdurend moeten zoeken naar de overeenstemming van onze wil met Gods wil.
Oh, het is zo gemakkelijk om het te zeggen, maar zo moeilijk als het op de daad zelf aankomt. Het is zo gemakkelijk om te zeggen: ‘Uw wil geschiede’, maar zo moeilijk om het te herhalen in het donkere Getsemane, omdat niemand anders dan God Zelf en God alleen ons in staat moet stellen om het te doen. En toch is het mogelijk; een volledige onderwerping aan Gods wil ligt binnen ons bereik, want alle dingen zijn mogelijk voor degene die gelooft. Mogen we het met alle ernst zoeken; mogen onze zielen ernaar uitgaan, zodat we met vreugde kunnen uitroepen: ‘Heere Jezus, U Die voor ons gekruisigd werd en ons kocht met Uw bloed, wij zijn er door Uw genade van verzekerd dat U de onze bent en wij de Uwe, U zij alle eer!’
Vervolgens willen we uw aandacht vestigen op de vaardigheid van de geest die in de tekst doorschemert. ‘U Zelf zegt: Zoek Mijn aangezicht. Ik zóek Uw aangezicht.’ Hij hield zich dus niet bezig met een reeks vragen. Hij vroeg ook niet: ‘Heere, wanneer zal ik het doen? Hoe zal ik het doen? Of waar zal ik het doen?’ Gewoon: ‘Ik zoek Uw aangezicht, Heere’. Als het om onze plichten gaat is een ieder op zijn hoede om allerlei vragen op te werpen – maar als wij wachten met het onmiddellijk vervullen van de plichten die God ons heeft opgelegd, dan blijven wij in zonde.
Wanneer God tot ons spreekt, moeten we Zijn bevelen niet terzijde leggen, maar onmiddellijk gehoorzamen en ze met opgewektheid vervullen. In de tekst is geen sprake van bedrog of tegenwerking, noch ontdekken we moeilijkheden met betrekking tot onszelf of met betrekking tot het proberen te gehoorzamen of de moeilijkheden die daarmee gepaard gaan. Integendeel, hij die ernstig het aangezicht van de Heere zocht, was onmiddellijk gereed, zoals de krijger die onmiddellijk gehoorzaamt wanneer de overste hem beveelt. Waar het hart onder de zoete invloed van goddelijke liefde en genade staat, daar weerspiegelt het woord van de Heere zich in de ziel, dan zegt men: ‘Zie, hier ben ik, o Heer!’
Sommige schriftuitleggers beschouwen het Evangelie van Markus als het Evangelie van dienende liefde bij uitstek. Het is waar dat hij, waar hij over Christus spreekt, het woord ‘terstond’ meer gebruikt dan andere evangelisten. Zo leest men al dadelijk in het eerste hoofdstuk: ‘En terstond als Hij uit het water opklom, zag hij de hemelen opengaan, en de Geest, gelijk een duive op Hem nederdalen. En er geschiedde een stem uit’ de hemelen: Gij zijt mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik mijn welbehagen heb! En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn …. En vandaar een weinig voortgegaan zijnde, zag hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes zijnen broeder, en dezelve in het schip hunne netten vermakende. En terstond riep Hij hen.’ Dat is het kenmerk van de goede dienstknecht – hij staat klaar zodra hij de wil van de Heere heeft leren verstaan.
Zoals de hoofdman over honderd sprak: ‘Ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het’, zo moet het ook met ons zijn. De goddelijke wil moet onmiddellijk weerklank vinden in onze ziel. Gaat het bij u ook altijd zo? Of moet de Heere God vaak een zeer scherpe berisping in de mond leggen en een tijdje stevig aan de teugels trekken voordat Hij u aan Zijn wil onderwerpt? ‘Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit’, maar zoek vooral die geest van gewillige en bekwame gehoorzaamheid aan de wil van de Heere. Volg de raad op die Maria gaf aan de gasten op het feest te Kana: ‘Zo wat Hij u zeggen zal, doet dat.’
Wat de weg ook is, gehoorzaam de roepstem van de Heere onmiddellijk en zonder uitstel. Het volgende wordt verteld over enkele kinderen die door hun onderwijzer werden ondervraagd. De vraag ging over het volmaakte gebed, meer specifiek over dit gebed: ‘Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.’ De onderwijzer vroeg aan een klein meisje: ‘Wel, lief kind, wat denk jij? Hoe wordt Gods wil in de hemel volbracht?’ Eén van hen zei: ‘Meneer, in de hemel volbrengen ze altijd Gods wil.’ Heel goed; maar verder? De volgende antwoordde: ‘Meneer, ze doen het onmiddellijk,’ en weer een ander zei: ‘Ze volbrengen Gods wil allemaal met blijdschap,’ en weer een ander: ‘Ze doen het zonder zich in het minst af te vragen hoe of waarom.’
Nu, op deze manier moeten ook wij de wil van de Heere volbrengen en zo van deze armzalige aarde een hemel maken. Mogen daartoe trage handen en zwakke knieën worden opgeheven om vreugdevol te wandelen op de wegen van de Heere; mogen onze koppige halzen worden gebogen en onze harten worden gewonnen en bekeerd om met overgave en standvastigheid de heiliging na te streven zonder welke niemand de Heere kan zien. Dit is het werk van de Heilige Geest Die Zich wil verheerlijken en openbaren aan u, aan mij, en aan een ieder die met vreugde de wil van de Vader wil vervullen.
Laten we nu het persoonlijke in Davids antwoord opmerken. U zegt: ‘Zoekt Mijn aangezicht’, dat was een bevel aan heel Uw volk, en ik zoek Uw aangezicht’, was het persoonlijke antwoord van Gods dienaar. Eigenliefde is ongetwijfeld verkeerd als we denken aan een hoge dunk van onszelf, een zoektocht naar onszelf, een vertrouwen op onze eigen kracht of een verheerlijking van onszelf. Maar het egoisme in de zin van het erkennen van de persoonlijke verantwoordelijkheid als individu is een zeer wenselijke deugd. Zo hebben wij twee woorden nodig, – eigenliefde, om die ondeugd van het bewonderen en liefhebben van onszelf weer te geven, deze ondeugd is inderdaad verfoeilijk, en dan het egoïsme, om als individu te volharden in gehoorzaamheid, standvastigheid en het nastreven van heiliging, ongeacht wat anderen doen. Kijk naar die goede oude Jozua: ‘Ik en mijn huis, wij zullen de Heere dienen.’ Oh wat is het mooi iemand tegen de stroom in werkt, als hij zich met al zijn kracht inspant om zich boven water te houden, en zwemt als een levende vis, en niet wegzinkt als een dode vis. Als hij zegt: ‘Laat de wereld zijn gang maar gaan, ik neem de mijne’.
‘Ik Athanasius ben tegen de wereld,’ riep de dappere oude belijder uit, en zo zouden wij ook moeten uitroepen: ‘Laat anderen doen wat ze willen, ik zal Uw aangezicht zoeken’ Laten we meer oog hebben voor onze eigen wijngaard dan voor die van anderen. Wat wij ook verzuimen, onze eigen persoonlijke verlossing moet het voornaamste doel zijn waar we met ernst naar moeten streven. Laten we ons hart rein houden in de inzettingen van de Heere; laten we ervoor zorgen dat we onze kleding schoon en onbesmet houden van de wereld, en in onze pelgrimstocht de juiste weg volgen die naar het leven leidt. Laat ieder van ons ware godsvrucht onderhouden, allereerst in onszelf. Onze christelijke inspanningen hebben weinig effect als onze godsvrucht ziekelijk van aard is. De worm die aan de wortel van ons nut knaagt
De worm die aan de wortel van onze geestelijke bruikbaarheid knaagt ontstaat te midden van het verval van onze persoonlijke godsvrucht. Wanneer u en ik kracht beginnen te verliezen in het gezin, in de kerk of in de wereld, schrijf dat dan alleen maar toe aan het feit dat we niet meer zo krachtig, zo intiem, zo innig met God wandelen. De Heere geve ons de geest van blijvende en zeer ijverige persoonlijke gehoorzaamheid.
Bovendien trekt de innige hartelijkheid van Davids gehoorzaamheid onze aandacht. ‘Mijn hart zegt,’ niet alleen mijn lippen, maar mijn hart zegt; mijn ziel was geheel en al geroerd toen de Heere God tot mij sprak. Mensen met een groot hart zijn mensen met kracht; ze zijn vol moed en kracht omdat ze van binnen branden van ijver. Er zijn mannen geweest die weinig meer hadden om zichzelf aan te bevelen dan datgene waarmee ze anderen naar zich toe trokken om hen te eren, – zoals bijvoorbeeld Napoleon Bonaparte, toen hij bij Austerlitz tot zijn soldaten sprak: ‘Soldaten, deze slag moet een donderslag worden, we mogen niets meer van de vijand horen.’ En zijn soldaten, aangespoord door zijn hartstochtelijke energie, maakten er zo’n donderslag van dat heel Europa ervan beefde. Hij verstond de kunst om anderen aan zich te onderwerpen alsof het werktuigen waren en ze te dwingen door de kracht van zijn wil. Ze werden niet naar het slagveld gesleept, maar ten strijde gedreven door enthousiasme om te winnen of te sterven. Zo moet de stem van God voor de christen een stem zijn die tot zijn hele ziel doordringt en zijn sluimerende talenten wakker maakt, zodat zijn hart zegt: ‘Ik zal inderdaad Uw aangezicht zoeken.’ Net zoals de Britse kapitein, toen hij door Nelson werd gevraagd ‘of hij er klaar voor was’, antwoordde: ‘Of ik er klaar voor ben – zeker weten,’ en hij vuurde op de vijand. Zo moeten wij ook reageren op de uitnodiging van de Heere wanneer Hij zegt ‘Zoek Mijn aangezicht.’
‘Heere, geprezen zij Uw Naam dat Gij U verwaardigd hebt dit te doen; want U en ik bedoelen hetzelfde. U wilt mijn aangezicht zoeken en ik het Uwe; mijn hart antwoordt – niet mijn lippen, niet mijn lichaam – maar mijn hart zegt: Ik zoek Uw aangezicht, Heere.’
Beste vrienden, jaag naar de ware godsvrucht van uw hart en bewaar wat u hebt, opdat niemand uw kroon afneemt. God zelf beware uw zielen in Zijn wegen. Als u een feest viert, doe het dan op zondag; als u een wandeling maakt, laat die dan leiden naar het huis van God; – als u een lied zingt, laat het dan een van de liederen van Sion zijn; – en verlustig u het allermeest in de stille gemeenschap met God.
Nogmaals, kweek de geest der beslissing aan. ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!‘ Maar zeg niet, ‘Ik hoop dat ik het zal doen, ik denk dat ik het zal doen, of ik wil het doen.’ Nee, laat uw hart zeggen: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE.’ Een mens wordt er niet beter op als hij alleen maar hoopt dat hij het zal doen. De beslissende stap moet worden genomen en het besluit moet worden uitgevoerd. De christen neemt dus het besluit in zijn ziel om de Heere Jezus overal te volgen. En als hij zijn beslissing niet altijd naar wens kan uitvoeren, dan behaagt het de Heere soms om de wil voor de daad aan te zien. Om het voorbeeld van Bunyan te gebruiken; u stuurt een van uw onderdanen naar een arts en laat hem te paard gaan; maar het paard is als een oude knol die niet snel kan lopen; de man trekt aan de teugels en spoort het paard aan, maar hoe hij ook worstelt en zwoegt, het baat hem niets; hij ziet maar al te goed dat het paard sneller zou lopen als het kon. In deze geest kijkt de Heere soms neer op hen die Hem dienen. Maar wat zal ik zeggen tegen hen die niet willen gaan, zelfs als ze konden, die niet zeggen: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE,’ maar blijven hopen en wachten, en wat al niet, in plaats van het vaste besluit te nemen: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE,’ en te midden van al mijn zorgen, te midden van al mijn moeilijkheden, staat mijn besluit vast om Uw aangezicht te zoeken. Ga dan met die geest die de tekst ademt aan de slag en doe het vaardig, doe het persoonlijk voor uzelf, doe het van ganser harte en met absolute vastberadenheid.
Nog een enkel woord en dan gaan we verder met het derde punt. Als men de weg door Zwitserland neemt, die meestal door reizigers wordt genomen, komt men bij een lange strook land waar men talloze bedelaars en een menigte mensen aantreft, die de reizigers op allerlei manieren geld aftroggelen. De meest gebruikelijke manier om hun doel te bereiken is door op een ontzettend grote hoorn te blazen, recht tegenover bepaalde rotspartijen. Zodra ze op de hoorn blazen, kun je de echo aan alle kanten van de rotsen horen, waarbij de tonen steeds worden herhaald. Ja, soms pikt de echo de tonen wel twaalf of twintig keer op, waardoor ze langer worden en het wonderbaarlijkste effect produceren dat het menselijk oor ooit heeft gestreeld. Je zou willen dat de jongen nog een keer blaast, en zodra hij andere noten aanslaat, hoor je ze weer echoën. Die rotsen deden me denken aan het volk van de Heere; ik dacht bij mezelf: Je zou die zoete tonen niet kunnen voortbrengen zonder op de hoorn te blazen. Maar God heeft jullie in Zijn voorzienigheid op deze manier geplaatst, zodat de tonen die jullie voortbrengen worden opgevangen om nog zoeter herhaald te worden. Zo zou het ook met Gods volk moeten zijn, zodat al Zijn volk de echo zou opvangen en herhalen, om een tweede en derde keer herhaald te worden, door middel van werkzame gehoorzaamheid aan de wil van de Heere, zodra en wanneer de Heere God tot Zijn volk spreekt.
3. Waaruit moet blijken dat u die geest deelachtig bent die de tekst uitademt? Wel, door de aanwezigheid van de Heere te zoeken en Hem zowel in het openbaar als in het verborgene te aanbidden. U die de Heere liefhebt, u hoort de hele dag het woord van de Heere: ‘Zoek Mijn aangezicht.’ Als de morgen aanbreekt, spreekt God tot u: ‘Kom mijn kind, de zon schijnt; Kom, de zon schiet reeds haar stralen, kom en zoek het geestelijk licht, zoek Mijn aangezicht.’ Alle goede gaven die de Heere God u toevoegt, moesten u toeroepen: ‘Zoek het aangezicht van de algoede Gever,’ ga tot Hem en verheerlijk Zijn Naam; wees niet ondankbaar en doe niet alsof u gebrek hebt en moet zeggen: ‘Wat zal ik eten en wat zal ik drinken?’ terwijl al uw noden en behoeften u toeroepen: ‘Zoek het aangezicht van de Heere’. Hij heeft voorraad, ga naar Hem toe. Uw overvloed kan net zo goed een gids zijn om u de weg naar God te wijzen als uw behoeften. Stel dat uw kind naar u toekomt en u om iets vraagt – wel, God leert u om hetzelfde te doen – om als een kind naar uw hemelse Vader te gaan. Bent u intens verblijd, zou uw vreugde niet als die van de wagens van Amminadab moeten zijn om u aan de voeten van Jezus te brengen? Bent u neergebogen onder diep verdriet, zou uw verdriet niet moeten zijn als het schip dat pijlsnel wordt voortgestuwd door de wind?
Zou verdriet u niet dichter bij God moeten brengen? Als u ziet dat deze of gene belijder ontrouw wordt, laat het dan een extra oproep voor u zijn om Gods aangezicht te zoeken en bewaard te blijven in Zijn kracht. Misschien hoor je een zondaar vloeken; wat anders roept er dan tot u: ‘Bid voor deze zondaar?’ Alle zonden die we anderen zien begaan zouden voor ons een extra aansporing moeten zijn om te bidden voor de redding van hun zielen, om te bidden: ‘Heere Jezus, kom snel.’ In die zin, als u uw weg door dit leven vervolgt, zouden de stenen u haastig toeroepen: ‘Zoek het aangezicht des Heeren’. Elke dode die u op uw weg tegenkomt, roept u toe: ‘Mens, ook u zult spoedig tot het stof wederkeren, zoek op tijd het aangezicht des Heeren’. Elke zondag wordt er tot u gesproken: ‘Zoek Mijn aangezicht!’ Oh, dat ieder van ons gehoor zou geven aan alle vermaningen van onze hemelse Vader. Zijn beeld wordt met enkele kenmerken op al Zijn werken uitgedrukt. De onzichtbare dingen zijn te onderscheiden van de zichtbare dingen van God. Kijk omhoog en u zult zien hoe de hemelen de heerlijkheid van God verkondigen en het uitspansel het werk Zijner handen. De leliën des velds zullen tot u spreken over Hem Die Zijn wijsheid verborgen heeft in het kleed waarmee Hij de leliën bekleed heeft met meer luister dan Salomo in al zijn heerlijkheid. Zoals de Heere Jezus zich herhaaldelijk terugtrok in gebed en de eenzaamheid opzocht om alleen te zijn met Zijn Vader op zoek naar het aangezicht van Zijn God, zo zouden ook wij een uur van stille overdenking opzij moeten zetten om ons te verlustigen in de werken van Zijner handen en ons hart voor Hem uit te storten.
Wat verliezen we toch veel als we God niet herkennen, zelfs niet in de natuur, als we niet het besef hebben dat God ons altijd omringt. We zouden meer moeten bidden. We zouden de Heere meer moeten verheerlijken. We zouden de zegeningen van God, die Hij met milde hand over ons uitstort, steeds een beetje meer moeten erkennen. Hoe gezegend is het volk dat dankbaar elke aanraking van Gods weldadige hand herkent en beantwoordt, zoals een muziekinstrument zijn melodie laat horen zodra het wordt aangeraakt door de hand van degene die het bespeelt. Als ons hele leven één psalm, één lofzang zou zijn, zou de melodie van onze dankbare ziel omhoog klimmen, tot vreugde van God, zodat onze ziel zich blijvend zou verheugen. Zulke vreugde in God zou ons sterk maken, en we zouden een voedsel hebben dat de wereld niet kent. Mogen we leren om hier te beginnen met wat ons in de hemel te doen staat, en God dankbaar loven en prijzen. En wanneer God tot ons spreekt: ‘Zoek Mijn aangezicht,’ is het ons voorrecht en onze vreugde om de Heere met vaardigheid en oprechtheid te antwoorden: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’
4. Het loon zal groot zijn voor een ieder die bezield is met de geest die door de tekst heen schittert; iedereen die zijn wil onderwerpt aan de wil van God zal zich verheugen in de meest intieme gemeenschap met God. Dat is de zegen van Eden, die weliswaar verloren ging, maar die we in Christus nog heerlijker hebben teruggevonden. God sprak tot Adam in het paradijs zoals een vriend tot zijn vriend spreekt. De inwoners van het paradijs hadden gemeenschap met God, die ze door de zonde verloren, maar die nu veel heerlijker in Christus door genade aan hen is teruggegeven. De hemel vol heerlijkheid zal de plaats zijn van volmaakte gemeenschap; maar we kunnen hier al een voorproefje krijgen van die toekomstige vreugde, en ons tegoed doen aan de druiven van Eskol, voordat we voet zetten op de groene velden van een beter Vaderland. O wat een zegen! Verloren zegeningen hersteld en herwonnen, en hier al een voorsmaak van de toekomstige zegeningen te hebben in de gemeenschap met God. Laat het dan ons heerlijkst voorrecht zijn, om als een koninklijk priesterdom gedurig tot Hem te gaan, en onze gebeden en lofzangen aan Hem te wijden. In Christus hebben wij vrijmoedigheid om toe te gaan tot de troon der genade en gemeenschap te oefenen met de Allerhoogste. Dat is een zalig voorrecht, en een iegelijk die het minacht, versmaadt tevens een van de uitnemendste zegeningen die de Heere God ooit aan gevallene maar nu in Christus verloste zondaren kon meedelen.
Maar er is meer, ons gelaat weerspiegelt de gelijkenis van de Vader, zodat de mensen onze goede werken zien en onze Vader in de hemel verheerlijken. Door gemeenschap met God kunnen we Hem gelijk worden en tevens deel krijgen aan Zijn goddelijke natuur. We zijn geschapen naar het beeld Gods, maar door de zonde in Adam zijn we dat beeld kwijtgeraakt. In Christus kunnen we er door genade weer deel aan krijgen. Hoe zal ik dit uitleggen? Wel, daar is Mozes. Mozes is veertig dagen op de berg en ziet God, en toen hij van de berg afkwam straalde zijn gezicht. Hoe kon het ook anders? Het gelaat van de Vader had zijn gezicht beschenen en daarom blonk het. Dat is, geloof ik, de betekenis van de tekst: Naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd worden van heerlijkheid tot heerlijkheid. Ons zien van God brengt heiliging teweeg, – het licht van God schijnt op ons gelaat, totdat ons gelaat die heerlijkheid weerspiegelt. – ‘Laat mijn aangezicht Uw aangezicht zoeken, o Heere!’
In welke zin kan ons aangezicht het aangezicht van Christus zoeken? Wel, dat drukt het Hooglied zo prachtig uit. ‘Hij kusse mij met de kussen zijns mond, want zijn uitnemende liefde is beter dan wijn‘. Dat is wanneer de ziel van de Heilige en het hart van de geliefde zo intiem en zichtbaar verenigd zijn, dat de kus teruggegeven wordt en beiden in de volste, innerlijkste, rijpste, rijkste en meest hemelse gemeenschap komen die aan deze kant van het graf genoten kan worden.
Mogen we maar meer en meer verlangen naar die intieme gemeenschap met Christus en daar reikhalzend naar uitzien, zozeer zelfs dat onze harten uitroepen: ‘Heere, laat mijn aangezicht Uw aangezicht zoeken; laat mij niet rusten voordat ik Uw aangezicht zie; laat mijn liefde niet tevreden zijn totdat zij zichzelf verliest in de oceaan van Uw liefde; laat mij niet tevreden zijn totdat ik mijzelf volledig verlies in uw alles overtreffende liefde. Moge het zo zijn! Maar zo zal het zijn wanneer uw hart, in dit uur, in antwoord op Gods aansporing uitroept: ‘Ik zóek Uw aangezicht, HEERE!’
Nu hoop ik dat u het eerste punt niet vergeten bent, noch wat ik zei over de onbekeerden. Mogen zij er hun deel van hebben genomen. Moge God hun toestaan dat zij hun deel nu nemen, zodat zij niet ooit hun deel in de helse vlammen zullen vinden. Gelovigen – ook u hebt uw deel gehad. Vergeet het niet, des Heeren erfdeel is het volk dat Hem vreest; en wederom aan de andere kant: ‘De Heer is mijn deel,’ zegt mijn ziel, ‘daarom zal ik op Hem vertrouwen.’
De Heere zegene u om Jezus’ wil. Amen.