Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen. (Johannes 6:37) Lees verder 1 Timotheüs 1:12—17.
Er staat, “Wie tot Mij komt,” en dat sluit niemand uit die komt. John Newton was zo’n grove godslasteraar dat zelfs de matrozen van het schip in de storm zeiden dat ze de haven nooit zouden bereiken met zo’n zondaar als John Newton aan boord. Maar hij kwam tot Christus en werd niet uitgeworpen maar hij leefde om het Woord te prediken. John Bunyan was zo’n vuile vloeker dat zelfs een vrouw van de straat, die hem passeerde en hem hoorde vloeken, zei dat hij slecht genoeg was om de hele kerkelijke gemeente te bederven. En hij was verbaasd dat een vrouw met zo’n slecht karakter hem zo terecht wees. John Bunyan kwam tot Jezus en werd niet uitgeworpen maar hij leefde om de eer te ontvangen voor zijn Meester te lijden en zo een menigte van zielen te winnen. Saulus van Tarsus bevlekte zichzelf met het bloed van de heiligen. Hij was de wolf die achter de schapen van Christus aan ging. Het was voor hem niet genoeg om ze in zijn eigen land te verontrusten dus kreeg hij de macht om hen in Damascus te vervolgen. Maar toen hij op zijn gezicht viel en riep om genade werd hij niet uitgeworpen. Manasse was bloedrood door de moorden op Gods profeten. Er wordt gezegd dat hij Jesaja in tweeën gezaagd heeft. En toch, toen hij uit de diepe kerker riep om genade werd hij niet uitgeworpen. Dit alles zodat wie dan ook, al is hij een vervolger geweest tot het bloed vloeide, ook al heeft hij buitengewoon dwaas tegen God gedaan tot hij niet meer kon spreken zonder de naam van Christus te lasteren, ook al heeft hij alles gehaat wat goed is en alles veracht heeft wat kostbaar is voor gelovige mannen en vrouwen, als hij tot Christus komt zal hij niet uitgeworpen worden
Ter overdenking
Zelfs de meest schandelijke zonden uit het verleden kunnen niet tegen degenen gebruikt worden die tot Christus komen voor vergeving en reiniging (1 Korinthe 6:9—11). Dat zijn degenen die naar de hemel gaan, niet degenen die denken dat ze goed genoeg zijn zoals ze zijn (Mattheüs 21:31—32). Degenen die ervan uitgaan dat hun “goedheid” hun een plaats in de hemel zal garanderen zijn de zondaren die uitgeworpen worden (Mattheüs 8:11—12).
Preek 599, 13 november 1864