1 Een lied Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. 2 Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid. 3 Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht. 4 HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hun harten. 5 Maar die zich neigen tot hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israël zijn!
Sion kan niet verplaatst worden, en verplaatst zich niet. Zo komt ook het volk van God noch passief noch actief van zijn plaats, door geweld van buitenaf of door wispelturigheid van binnenuit. Vertrouwen op God is een vestigende en bevestigende eigenschap; Hij Die door Zijn kracht de bergen vastzet, ondersteunt door diezelfde kracht de harten van hen die op Hem vertrouwen. Deze standvastigheid zal duren ‘tot in der eeuwigheid’, en daarom mogen wij er zeker van zijn dat geen gelovige hetzij in leven of in dood, in tijd of eeuwigheid om zal komen. Wij vertrouwen op een eeuwige God, en onze geborgenheid zal eeuwig duren.
Hoewel ze geen ronde muur vormen, zijn de bergen om de heilige stad niettemin als wachtposten neergezet om haar poorten te bewaken. God sluit Zijn volk niet in met wallen en bolwerken, waardoor hun stad een gevangenis wordt; maar in Zijn voorzienigheid beschikt Hij het toch zo dat Zijn heiligen even veilig zijn als wanneer ze achter de zwaarste versterkingen woonden. Wat een dubbele veiligheid geven deze verzen ons te zien! Eerst worden wij ondergebracht, en dan zijn we verschanst; we worden gevestigd, en dan bewaakt; als een berg gemaakt, en dan beschermd als door bergen. Dit is geen kwestie van poëzie, het is werkelijk zo; en het is geen kwestie van een tijdelijk voorrecht, maar het zal eeuwig zo zijn.
Neem een willekeurige datum, Jehova is rondom Zijn volk ‘van nu aan’; we mogen zo ver vooruitkijken als we willen, de bescherming duurt tot in der eeuwigheid. Let wel, er wordt niet gezegd dat Jehova’s macht of wijsheid gelovigen verdedigt, maar dat Hij zelf rondom hen is: zij hebben Zijn Persoon als hun bescherming, Zijn Godheid als hun bewaking. Wij leren hier dat Gods volk diegenen zijn die in Hem geloven, want zo worden ze in de eerste verzen beschreven: de lijn van het geloof is de lijn van de genade, zij die op de Heere vertrouwen, zijn de uitverkorenen van de Heere. De twee verzen samen tonen de eeuwige geborgenheid van de heiligen aan; ze moeten blijven waar God hen heeft geplaatst, en God moet hen in eeuwigheid beschermen tegen alle kwaad. Grotere veiligheid dan hier geschetst zou moeilijk denkbaar zijn.
De macht en invloed van goddelozen wanneer zij de overhand hebben, worden gebruikt om de rechtvaardigen het verkeerde pad op te helpen of te drijven; maar de godvrezenden moeten dit niet als excuus accepteren om te zwichten voor de kwade druk. Zij moeten zich veeleer uit alle macht verzetten tot het God zal behagen het geweld van de vervolger te keren en Zijn kinderen rust te geven. Hier belooft de Heere dat op de gepaste tijd te doen. Wanneer God de ongelovigen treft, zal geen enkele slag neerkomen op de gelovigen. De uitverkorenen van de Heere zullen niet alleen zijn als Salem, maar ze zullen ook salem, vrede, hebben. Hij die vrede heeft met God, mag vrede genieten ten aanzien van alle dingen. Voeg het eerste en laatste vers samen: Israël vertrouwt op de Heere (v. 1), en Israël heeft vrede (v. 5).
Overweging:
Groot is de vastheid van het geluk van een gelovige.