Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. Jes. 44:3
Onze dierbare kinderen hebben van nature de Geest van God niet, zoals wij duidelijk zien. Wij zien in hen veel, dat ons bevreesd maakt met het oog op hun toekomst, en dit drijft ons uit tot gebedsworsteling. Wanneer een zoon zich bijzonder slecht begint te gedragen, roepen wij met Abraham uit: “Och, dat Ismaël mocht leven voor uw aangezicht”. Wij zouden liever zien, dat onze dochters Hanna’s waren dan keizerinnen. Dit vers moet ons zeer bemoedigen. Het volgt op de woorden: “Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht” en het kan onze vrees volkomen uitbannen. De HEERE zal Zijn Geest geven; Hij zal Hem overvloedig geven door Hem uit te gieten; Hij zal Hem krachtdadig geven, zodat Hij een wezenlijke en eeuwige zegen zal zijn. Onder deze goddelijke uitgieting zullen onze kinderen naar voren treden en “de ene zal zeggen: ik ben van de HEERE, en een ander zal zich noemen met de naam van Jakob”. Dit is één van die beloften, waarom de HEERE gevraagd wil worden. Moeten wij niet op gezette tijden, op een onderscheiden wijze, voor onze nakomelingen bidden. Wij kunnen hun geen nieuw hart geven, maar de Heilige Geest kan het wél, en Hij kan er rustig om worden gevraagd. De grote Vader schept behagen in de gebeden van vaders en moeders. Hebben wij sommige dierbaren buiten de ark? Laten wij niet rusten, voordat zij worden binnengebracht door de eigen hand van de HEERE.