En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was en sloeg het water en zei: “Waar is de Heere, de God van Elia? 2 Kon. 2:14
Het grote, begerenswaardige doel is God, Jehova, de God van Elia. Met Hem gaat alles goed. Zijn afwezigheid is ons verval en onze dood.
Zij die een heilige arbeid beginnen, moeten de God zoeken, die met hun voorgangers is geweest. Welk een zegen, dat de God van Elia ook de God is van Elisa! Hij zal ook met ons zijn, want “deze God is onze God, eeuwig en altoos; Hij zal ons leiden tot de dood toe.” (Ps. 48:14).
In grote moeilijkheden zal geen andere naam ons helpen, dan Gods Naam. Door wie anders kan de Jordaan verdeeld worden dan door Jehova, de God van Elia?
Elisa zocht eerst de Heere, en vroeg: “Waar is Hij?” Elia was heengegaan en hij zocht hem niet, maar zijn God.
Hij gebruikte Elia’s oude mantel en heeft geen nieuwigheden uitgedacht; dezelfde hulp begerende van dezelfde God, was hij tevreden om de mantel van zijn voorganger te dragen. Wat waar is, is niet nieuw. Toch hebben wij geen oudheden van node uit het verleden, noch nieuwigheden van heden, noch wonderen uit de toekomst; alleen de Drieeenige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, hebben wij van node, en als wij Hem bezitten, dan zullen wij wonderen onder ons zien gebeuren, die volkomen gelijk zijn aan de wonderen uit Elia’s tijd. “Waar is de God van Elia?” De oude mantel, gebruikt met geloof in dezelfde God, heeft de wateren her en der verdeeld. De macht is, waar zij altijd geweest is.
I. De vraag verkeerd in gebed.Het is, alsof hij uitriep – O Gij, die met Elia geweest zijt, wees ook met mij! De God van Elia is het enige dat wij heden behoeven.
1. De God, die Hem getrouw heeft doen blijven, moet ook ons standvastig maken, indien wij alleen in de waarheid zijn overgebleven. (1 Kor. 1:8).
2. De God, die zijn gebed heeft verhoord, moet ook in ons het krachtig gebed van de rechtvaardigen werken. (Jak. 5:16).
3. De God, die in zijn behoeften heeft voorzien aan de beek Krith en te Zarfath en in de woestijn, moet ook in onze behoeften voorzien. (Ps. 23:1).
4. De God, die door hem de doden heeft opgewekt, moet ook ons als werktuigen gebruiken, om de mensen op te wekken uit hun dood in de zonde. (1 Kon. 17:22).
5. De God, die antwoordde door vuur moet leven, geestkracht en geestdrift wekken in ons hart. (1 Kon. 18:38).
6. De God, die hem van gerecht voorzag voor een lange reis, moet ook ons toeristen voor de pelgrimstocht door dit leven en ons ten einde toe bewaren. (1 Kon. 19:8).
7. De God, die hem de moed gaf om koningen in het aangezicht te weerstaan, moet ook ons moedig maken, zodat wij vrij zijn van mensenvrees. (1 Kon. 21:20).
8. De God, die de Jordaan heeft verdeeld voor de profeet, zal ons niet begeven, als wij haar overgaan om in ons Kanaan te komen. (2 Kon. 2:8).
9. De God, die hem wegnam in een vurige wagen, zal ons een geleide zenden van engelen en zo zullen wij de heerlijkheid ingaan.
II. De vraag beantwoord. De Heere, de God van Elia is niet dood en ook slaapt Hij niet, noch is Hij op een reis.
1. Hij is nog in de hemel, om de zijnen gade te slaan. Zij kunnen verborgen zijn in spelonken, maar de Heere kent degenen, die de zijnen zijn.
2. Nog wordt Hij door het gebed bewogen om een dorstig land te zegenen.
3. Nog is Hij machtig om ons getrouw te bewaren in het midden van een trouweloos geslacht, zodat wij de knie voor Baal niet buigen.
4. Nog is Hij in het suizen van de zachte stilte. Rustig spreekt Hij tot het met eerbied voor Hem vervulde hart. Door kalme en moedige mannen brengt Hij zijn raadsbesluiten tot stand.
5. Nog heerst Hij in de voorzienigheid om verdrukkers omver te werpen, (1 Kon. 21:18-19) om zijn dienstknechten te bewaren (2 Kon. 1:10) en te zorgen voor een opvolging van getrouwe mannen. (1 Kon. 19:16).
6. Hij komt in wraak. Hoort gij zijn wagenraderen niet? Hij zal zijn getrouwe volk wegvoeren, maar gij, ongelovigen, zult de dag bewenen, waarin gij met verachting hebt uitgeroepen: “Waar is de Heere, de God van Elia?” O mochten wij immer bezig zijn op zo’n wijze, dat wij om de tegenwoordigheid van God kunnen vragen. Mochten wij Hem zo toegewijd zijn, dat wij zijn zegen kunnen verwachten!
Mochten wij zijn tegenwoordigheid zo genieten, dat wij er door aangegord zijn met zijn kracht! Mochten wij zo leven, dat wij nooit die vraag behoeven te doen.
Uittreksels, die ons tot hulp kunnen zijn.
“God van koningin Clotilde,” riep de ongelovige Clovis I van Frankrijk, toen hij op het slagveld in nood was, “God van koningin Clotilde! geef mij de overwinning!” Waarom riep hij zijn eigen God niet aan? Saunderson, die een vurig bewonderaar was van Sir Isaac Newton’s talenten en die, terwijl hij gezond was, de Godsdienst geringschatte, heeft toch op hartbrekenden toon op zijn sterfbed uitgeroepen: “God van Sir Isaac Newton, ontferm u over mij!” Waarom dit verwisselen van goden in de stervensure?”
“Toespraak tot jongelingen,” door Ds. Daniel Baker.
1. De God van Elia gaf hem de liefelijke ervaring van warm en levend te blijven in het midden van een zeer koud en dood geslacht; zodat hij op zijn best was, toen anderen op hun ergst waren… Maar waar is de Heere, de God van Elia, in deze tijden, waarin de belijders over het algemeen meegevoerd worden met de stroom van de Goddeloosheid, weggevoerd van al de levendigheid en tederheid, die van te voren onder hen heersten en waarin de Goddeloosheid al meer het hoofd opsteekt, naarmate men de Godsvrucht al meer het hoofd doet verbergen? Het is een treurig bewijs, dat God van ons is weggegaan, als de standaard van de boosheid voorwaarts gaat, terwijl die van de schitterende heiligheid terugwijkt en nauwelijks handen kan vinden om haar omhoog te houden.
2. De God van Elia gaf hem de liefelijke ervaring van de kracht van het gebed: (Jak. 5:17)…. Maar waar is de God van Elia, wanneer de handel met de hemel door het gebed zo kwijnend is? Ach! hoe koud, hoe laag bij de grond, hoe dood zijn de gebeden, die van de lippen van de hedendaagse belijders vloeien? Zo zwak en kwijnend, dat zij de hemel niet kunnen bereiken.
3. De God van Elia gaf hem de liefelijke vruchten te smaken van afhankelijkheid van de Heere, en Hij gaf hem te ervaren, hoe men met heel weinig ver kan komen, indien op dat weinige de zegen van God rust, (1 Kon.17:16)….. Maar waar is heden de God van Elia, als er op hetgeen wij hebben geblazen schijnt te worden, zodat men er niets mee kan uitrichten? Onze tafel is overvloedig voorzien; maar onze zielen lijden honger. Onze weldadigheid heeft soms het aanzien van een morgenwolk, zij verduistert het gelaat van de hemel en belooft een overvloedige regen; maar weldra blijkt zij slechts een wolkje te zijn, niet groter dan de hand van een man; waaruit geen druppel water valt om het aardrijk te bevochtigen; ja dit geslacht wordt verblind door die middelen, die een natuurlijke neiging hebben om licht te geven. Ach! waar is de Heere, de God van Elia?
4. De God van Elia gaf hen de ervaring van een Godvruchtige vrijmoedigheid om de stoutmoedigste boosheid van het geslacht van zijn tijd te weerstaan en te bestraffen ofschoon dit een van de zondigste geslachten was, die ooit geleefd hebben. Dit is bovenal uitgekomen in zijn ontmoeting met Achab, (1 Kon. 18:1)…. Maar waar is thans de God van Elia, nu aan de ongerechtigheden van onze dagen slechts flauwe weerstand wordt geboden, terwijl een moedig gelaat voor de zaak van onze God, een tong om voor Hem te spreken en een hart om te handelen, zo zeer ontbreken? Ofschoon de Goddelozen van de wereld een slechte zaak voorstaan, komen zij er toch vrijmoedig voor uit, terwijl het volk van God, helaas! schande brengen over hun eerlijke zaak door hun lafhartigheid en hun flauw en wankelmoedig optreden voor henzelf. –Indien God ons geen andere geest geeft, die meer geschikt is voor zo’n dag, dan zullen wij, hetgeen ons toevertrouwd werd, verraden, en de vloek van het volgende geslacht over ons brengen.
5. De God van Elia gaf hem de ervaring van een heerlijke en krachtige openbaring van zichzelf, in een plechtige ordinantie, namelijk in het offer op de berg Karmel, die ingeleid werd door de geest van het gebed in Elia: (1 Kon. 18:37–39)…. Maar waar is de God van Elia, nu zo weinig van de invloed van de Geeste gevonden wordt in onze ordinantien? Hier is de mantel, maar waar is de God van Elia? Hier zijn de grafdoeken, waarin de Heere gewonden was, maar waar is de Heere zelf? Avondmaalsvieringen waren in Schotland soms heerlijke tijden, en bijwijlen heeft het evangelie veel goed gedaan, zodat de leraren soms evenveel te doen hadden om de gebrokenen van hart te verbinden, als zij nu te doen hebben, om harde harten gebroken te krijgen; maar waar is nu de God van Elia?
6. De God van Elia gaf hem te ervaren dat men op de kracht van een gerecht zeer ver gaan kan: (1 Kon. 19:8). Maar waar zijn thans zulke ervaringen, nu er zo weinig kracht is in het geestelijk voedsel, dat wij heden gebruiken? Onze tijd heeft grote behoefte aan zo’n ervaring; de Heere schijnt tot zijn volk te zeggen: “Sta op en eet, want de weg is lang,” en wie weet, wat voor een moeilijke reis sommigen zullen hebben, eer zij wederom gerecht ontvangen? O dat er meer voedende kracht is in de leer, die onder ons wordt gepredikt!
7. De God van Elia gaf hem te ervaren, dat de Heere de moeilijkheden op zijn pad wegruimde, toen hij daar zelf volstrekt niet toe in staat was: de Jordaan verdeeld. Zo werd voor Petrus de ijzeren deur vanzelf geopend, want als de Heere het werk ter hand neemt, al zou het ons dan ook nog zo wanhopig voorkomen, dan zal Hij er toch in slagen. Voorwaar, die ervaring hebben wij heden zeer van node. Hoe is heden ten dage de zaak van menige ziel zo in de war gestuurd, dat zij er niet uit weten te komen en dat wel vanwege een langdurig afwijken van God, zodat alles wat zij weten te doen in een her– en der gaan bestaat. O waar is de God van Elia om deze verslindende diepten op te drogen? De vijanden hebben de kerk omringd; zij hebben haar naar de top van de berg gebracht, gereed om haar in de diepte neer te storten: Waar is de God van Elia, om een weg voor haar te maken, waar langs zij kan ontkomen?
THOMAS BOSTON.