Die ons uit zo’n grote dood verlost heeft; en nog verlost; op welke wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.2 Cor. 1:10
Taalkundigen vinden hier onderricht in de tijden van het werkwoord; en ook voor Christenen kan die oefening zeer nuttig zijn.
Wij kunnen de verleden tijd; de tegenwoordige tijd en de toekomenden tijd ieder op zichzelf beschouwen.
Wij kunnen ze ook beschouwen in de betrekking, waarin zij tot elkaar staan.
Onze tekst wijst ons op de uitreddende goedertierenheid van God, ten allen tijde de verlossing werkende zijns volks. Het geval van Paulus stond niet op zich zelf: vandaar dat hij het meervoud gebruikt: “Die ons verlost heeft;” “wij hopen.”
Wij zullen de woorden van de apostel toepassen op ons zelf.
I. De tekst wekt drie reeksen van gedachten bij ons op.
1. De herinnering spreekt ons van verlossing in het verleden-
Van een gewelddadige dood. Voor Paulus kan “zo grote dood” betekend hebben, de dood door een woeste bandeloze menigte, of door de keizer. Van onze dood in de zonde: wel waarlijk een “zo grote dood.” Van wilde vertwijfeling als wij onder overtuiging van zonde waren gebracht. Van een algehele nederlaag, als wij door Satan worden verzocht. Van bezwijken onder de dagelijkse beproevingen. Van vernietiging door laster en diergelijke meer. De Heere heeft ons genadig tot hiertoe bewaard. Laten wij er onze dankbaarheid voor uitdrukken.
2. Onze aandacht wordt door opmerken gevestigd op de uitredding van heden. Door de goede hand van de Heere zijn wij heden bewaard-
Voor ongeziene levensgevaren. Voor de listige aanslagen van Satan. Voor de heersende dwalingen van de tijd. Voor de aangeboren zonde en het natuurlijk bederf. Voor het vonnis van de dood in ons zelf en het nog groter gevaar van op ons zelf te betrouwen. Zie het voorafgaande vers. Onze tegenwoordigen staat zijn wij geheel en al verschuldigd aan Gods genade en op die genade steunende, kunnen wij ook verder hopen en betrouwen.
3. De verwachting ziet door de vensteren op de toekomst. Het geloof rust in God alleen, “op welke wij hopen,” en op Hem zien wij voor verlossing in de toekomst-
Van alle toekomstige beproevingen. Van komende verliezen en leed en van ziekten, die ons kunnen overkomen. Van de zwakheden en de gebreken van de ouderdom. Van de eigenaardige somberheid van de dood. Deze verwachting doet ons goedsmoeds voort gaan.
II. De tekst voorziet ons van een drietal argumenten.
Dat de Heere ons ten einde toe zal bewaren is boven alle twijfel zeker. Van Hem kunnen wij zeggen: “op welke wij hopen, dat Hij ons ook nog zal verlossen.
1. Daar de Heere begonnen is ons te verlossen, kunnen wij hieruit de gevolgtrekking afleiden, dat Hij ons ook nog verlossen zal, want: Er was in ons geen oorzaak, waarom Hij begonnen is ons lief te hebben. Indien zijn liefde ontstaat uit en vanwege Hem zelf, dan zal zij voortduren. Hij heeft geen nieuwe wetenschap opgedaan, Hij heeft van te voren al ons wangedrag gekend: vandaar dat er nu ook geen reden is om ons te verstoten. De reden, die Hem bij de aanvang heeft bewogen, beweegt Hem ook thans en geen betere kan worden verlangd.
2. Omdat de Heere voortgaat ons te verlossen, komen wij tot de gevolgtrekking, dat Hij ons nog verder zal verlossen, want: Zijn uitreddingen waren zo talrijk; Er is zo’n grote macht en wijsheid uit gebleken; Wij hebben ze ervaren, toen wij zo onwaardig waren. Dat wij er van verzekerd zijn, dat Hij ons nooit zal begeven of verlaten.
3. Aan de Heere zelf. -“Op welke wij hopen,” ontlenen wij het argument, dat Hij ons nog verlossen zal, want Hij is thans even sterk en liefderijk als te voren. Hij zal in de toekomst dezelfde zijn. Zijn raadsbesluiten veranderen niet, en het is tot zijn heerlijkheid om te voleindigen wat Hij heeft begonnen. Gewis: “Hij zal ons ook nog verlossen.”
III. Aan de tekst kunnen wij nog drie gevolgtrekkingen ontlenen.
1. Wij leiden er uit af, dat wij altijd zo zeer in gevaar zullen zijn, dat wij verlossing behoeven: daarom zijn wij niet hoogvoelende, maar vrezen wij.
2. Wij leiden er uit af, dat wij voortdurend Gods tussen komst behoeven. Hij alleen heeft ons in het verleden kunnen helpen en Hij alleen kan ons helpen in de toekomst: daarom behoren wij altijd dicht bij onze Heere te blijven.
3. Wij leiden er uit af, dat ons gehele leven vervuld moet wezen van de lof van God, die naar het verleden, het heden en de toekomst onze verlosser is.