Wij zien in David een type van de Heere Jezus, in zijn strijd en in zijn overwinningen, en gelijk nog in duizenden andere dingen, zo ook in de buit. Aan Hem, als Strijder tegen het kwaad, behoort de oorlogsbuit. Jehova zegt: “Ik zal hem een deel geven van velen en hij zal de machtigen als een roof delen,” (Jes. 53:12). Van Hem kunnen wij zeggen: “Gij zijt luchtiger en heerlijker dan de roofbergen,” (Ps. 76:5).
I. Al het goeds dat wij genieten, ontvangen wij door Jezus.
Alles wat wij onder de wet hadden, heeft de verstoorder ons ontnomen. Door onze eigen pogingen kunnen wij nooit herwinnen wat wij hebben verloren. Onze grote Aanvoerder heeft ons de buit doen delen.
1. Het was om Davids wil, dat God Israel hier voorspoedig maakte.
2. Het was onder Davids aanvoering, dat zij de slag hebben gewonnen.
Evenzo is Jezus de Overste Leidsman van onze zaligheid, (Hebr. 2:10).
Binnen in ons heeft Hij een grote verlossing teweeggebracht. Hij heeft de sterke overwonnen, hem zijn gehele wapenrusting ontnomen en zijn roof uitgedeeld, (Luk. 11:22). Hij kan zeggen met Job: “Ik wierp de roof uit zijn tanden.” (Job 29:17). Door de zonde hadden wij alles verloren, maar Jezus heeft het voor ons herwonnen: “Wat ik niet geroofd heb, gaf ik dan weer” (Ps. 69:5). (1) “David redde al wat de Amalekieten genomen hadden,” (1 Sam. 30:18).
Wij zelf waren gevangen; Hij heeft ons in vrijheid gesteld. “David redde zijn twee vrouwen. En onder hen werd niet gemist van de kleinste tot aan de grootste en tot aan de zonen en dochters; en van de buit, ook tot alles, wat zij van hen genomen hadden;” (1 Sam. 30:18-19). Ons eeuwig erfdeel was verbeurd; Hij heeft het herkregen, (Ef. 1:14). “De vang is de machtige ontnomen.” “David redde alles.”
Onze vijanden zijn er toe gebracht om ons te verrijken en zijn naam te verheerlijken. “En de overheden en de machten uitgetogen hebbende; heeft Hij die in het openbaar tentoon gesteld en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd;” (Kol. 2:15). Thans is de belofte vervuld: “Die u beroven, zullen ter beroving zijn,” (Jer. 30:16).
II. Niet alleen hetgeen wij door de zonde hebben verloren, maar alles wat wij nog daarboven verkrijgen, verkrijgen wij door Jezus.
“David nam ook al de schapen en runderen; zij dreven ze voor datzelve vee heen: Dit is Davids buit,” (1 Sam. 30:20). Gelijk Jezus ons meer veiligheid heeft gegeven dan voor de val, zo heeft Hij ons ook rijker gemaakt.
1. De verhoging van de mensheid tot verwantschap aan God. Dit was van het beginn aan ons deel niet, maar het werd door de Here Jezus Christus voor ons verkregen. Uitverkiezing, kindschap, een erfdeel, dat ons wordt bewaard, geestelijk leven, vereniging met Christus, het ondertrouwd zijn aan Jezus, gemeenschap met God en de heerlijkheid van het toekomende bruiloftsmaal, dit alles vormt een keurige, kostelijke buit.
2. Het feit, dat wij verloste schepselen zijn, voor wie de Schepper heeft geleden, is een eer, die aan niemand geschonken is dan aan de mens en aan de mens alleen door Jezus Christus. (Heb. 2:16). Als mensen, voor wie een rantsoen werd betaald, zijn wij door bijzondere banden aan onze Verlosser verbonden “Gij zijt uw zelf zelfs niet, want gij zijt duur gekocht.” (1 Kol. 6:19-20).
3. Onze bijzondere toestand als schepselen, die zonde gekend hebben en er van verlost werden, hebben wij aan onze Heere Jezus Christus te danken. Onze volkomenheid zal de volkomenheid zijn van vrij handelende wezens, die voor altijd een afschuw hebben van het kwaad, waarvan zij werden verlost en het goede zullen liefhebben, waaraan zij door Gods genade zijn gehuwd. Dit is iets, dat de engelen niet hebben.
4. Onze opstanding, die een juweel is, dat in de kroon eens Serafs niet wordt gevonden, ontvangen wij door onze verrezen Heiland, (2 Kol. 4:14).
5. Onze verwantschap aan God, terwijl wij toch ook verwant zijn aan het stof, is wederom een kostelijke gave van Jezus. Wij zijn ten behoeve van het heelal Gode tot koningen en priesters gemaakt; de heiligmaking van geest en stof is in onze bevoorrechte persoon verwezenlijkt.
6. Onze openbaring van de volle heerlijkheid van de Heere. Onze ervaring zal aan alle verstandelijke wezens de kostelijke wijsheid, liefde, macht en getrouwheid van God bekend maken. (Ef. 3:10). Voorwaar! al deze dingen doen ons uitroepen: –”Ik ben vrolijk over uw toezegging, als een die een grote buit vindt.” (Ps. 119:162).
III. Hetgeen wij vrijwillig aan Jezus geven, kan zijn buit worden genoemd.
1. Ons hart behoort Hem tot in eeuwigheid alleen toe. Vandaar, dat ook alles wat wij hebben en zijn, Hem toebehoort. “Dit is Davids buit,” de liefde en de dankbaarheid van ons leven. (1 Joh. 4:19).
2. Onze bijzondere gaven. Onze tienden en onze gewijde zaken zijn voor Hem. Laat ons overvloedig geven. (Mal. 3:10). Abraham gaf aan Melchizedek de tienden van de buit. (Gen. 14:20).
3. Onze hulde als gemeente is voor Hem. Hij is voor zijn gemeente het Hoofd over alles. Het is zijn loon om in Sion te heersen.
4. Ons geslacht moet zich nog voor Hem nederbuigen, alle tronen en machten van zijn opperheerschappij erkennen. Ook dit is Davids buit. Geef u thans aan Jezus over en vind in Hem uw veiligheid, uw hemel. Wat zegt gij? Zijt gij Davids buit? Indien niet, dan zijt gij dagelijks de buit van de zonde en van de Satan.
Notabilia.
1. De zonde gaat geen schuld aan, die door de genade niet meer dan weggedaan wordt.
2. De zonde misvormt geen schoonheid, die de genade niet meer dan vernieuwt.
3. De zonde verliest geen zaligheid, die de genade niet meer dan terug doet vinden.
Schets van een leerrede over (Rom. 5:20) door wijlen:
DS. CHARLES VINCE.
In 1741 werd een ongelukkige Ier door het gerechtshof te Northampton wegens moord ter dood veroordeeld. Dr. Doddridge geloofde, dat de man onschuldig was en heeft zoveel pogingen in het werk gesteld om zijn vrijspraak te bewerken, dat hij werkelijk opschorting van het vonnis voor hem verkreeg. Niets was treffender dan de uitdrukking van dankbaarheid van die arme man. “Iedere druppel van mijn bloed, dankt u,” zei hij “want over iedere druppel van mijn bloed hebt gij u ontfermd. Gij zijt mijn bevrijder en gij hebt recht op mij. Als ik blijf leven, dan behoor ik u toe als uw bezitting en dan zal ik een trouw dienstknecht voor u zijn.” Allen herinneren wij ons het gedicht op “de man van Ross.” Vraag, wie dit of dat gedaan heeft: “”De man van Ross”,” zal ieder kind u antwoorden.” En als wij onze zegeningen overzien en vragen van waar zij kwamen, dan zal het enige antwoord zijn: “Dit is Jezus’ buit.” “De aan het kruis doorboorde hand heeft ze voor ons gewonnen.”
Een predikant in Cumberland heeft in zijn gemeente een vereniging gesticht, samengesteld uit arme mensen, die geen geld hadden om te geven, maar toch iets voor de Heere Jezus wilden doen. Zij geven iedere week een uur aan het een of ander werk van de liefdadigheid of aan een arbeid, waarmee zij enige stuivers verdienen, die dan voor de dienst van de Heere worden afgestaan. Iedereen doet, naar zijn of haar bekwaamheid, iets dat bepaald en uitsluitend voor Jezus is. Deze arme mensen vinden daar een grote zegen in voor zichzelf. Behoort niet ieder van ons geregeld en stelselmatig een deel af te zonderen voor onze Heere en Heiland en te zeggen: “Dit is Davids buit”?
(1) Naar de Engelse overzetting.