Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. 1 Joh. 3:14
De geestelijke dingen, van welke wij spreken, zijn zaken van wetenschap.
In bijna elk vers van deze brief gebruikt Johannes de woorden: “Wij weten.”
De wijsgerige onderscheiding tussen geloven en weten is niets dan een blote theorie. “Wij weten en hebben geloofd.”
I. Wij weten, dat wij dood waren.
1. Toen wet en evangelie tot ons spraken, waren wij zonder gevoel.
2. Zonder honger en dorst naar de gerechtigheid.
3. Zonder kracht om ons door berouw en bekering te bewegen in de richting, die naar God voert.
4. Zonder de adem van het gebed, zonder de polsslag van de begeerte.
5. Met tekenen van bederf, waarvan sommigen uiterst hinderlijk waren.
II. Wij weten, dat wij een gans bijzondere verandering hebben ondergaan.
1. Het tegenovergestelde van de natuurlijke verandering van het leven tot de dood.
2. Niet gemakkelijker te beschrijven dan de verandering van de dood zou zijn.
3. De uitwendige verschijnselen, die bij deze verandering zijn waar te nemen, kunnen verschillen, maar in haar wezen is zij voor ieder gelijk.
4. In het algemeen is het volgende waar te nemen: Zij begint met pijnlijke gewaarwordingen. Zij leidt tot de droeve ontdekking van onze natuurlijke zwakheid. Zij wordt geopenbaard door persoonlijk geloof in Jezus. Zij werkt in de mens door bekering en reiniging. Zij gaat voort door volharding en heiligmaking. Zij wordt vervolledigd in oneindige, eeuwige blijdschap.
5. De periode van deze verandering is een tijdperk, waarop men nu en tot in alle eeuwigheid met dankbaarheid terug ziet.
III. Wij weten, dat wij leven.
1. Wij weten, dat wij niet zijn onder de veroordeling.
2. Wij weten, dat het geloof ons nieuwe zintuigen heeft gegeven, waardoor wij het beprip van een nieuwe wereld in ons opnemen en van het gebied van de geestelijke dingen kunnen genieten.
3. Wij weten dat wij nieuwe dingen hopen, nieuwe dingen vrezen, in nieuwe dingen ons verlustigen, enz.
4. Wij weten, dat wij zijn ingeleid in een nieuwe omgeving en een nieuwe geestelijke maatschappij: God, de heiligen, de engelen, enz.
5. Wij weten, dat wij nieuwe behoeften hebben, zo als een hemels ademhalen, hemels voedsel, onderwijs, bestrafing, enz.
6. Wij weten, dat dit leven de waarborg is van eeuwige gelukzaligheid.
IV. Wij weten, dat wij leven, omdat wij liefhebben. “Wij hebben de broeders lief.”
1. Wij hebben hen lief om Christus wil.
2. Wij hebben hen lief vanwege de waarheid.
3. Wij hebben hen lief om hun eigen wil.
4. Wij hebben hen lief, als zij door de wereld worden gehaat.
5. Wij hebben hun gezelschap lief; hun voorbeeld, hun vermaningen.
6. Wij hebben hen lief in weerwil van hun zwakheid, hun minderheid enz.
Laat ons onze liefde tonen door onze edelmoedigheid.
Aldus zullen wij ons zelf van toenemende blijken van genade voorzien.